------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





25 mei: Hemelvaart

        Ach, dat het net toch niet mag scheuren (Jo.21)

Marcel Braekers, o.p.

Openingszang 104: “Gezegend dit uur”

Gebed

Het Paaslicht
Hebt Gij ons gegeven,
En tot nieuwe mensen
Hebt Gij ons gemaakt.

Met nieuwe ogen
Mogen wij zien,
Mensen
Met goede moed,
Getroost door Uw Geest;

Blijf onze ogen openen,
En ons de adem geven
Voor het lied
Waarin de bevrijding weerklinkt,
Opdat wij instaan
Voor opstandingsleven,
Vrijheid en bloei
Van uw mensenkinderen.     (S. de Vries)

Inleiding op de lezing

Tijdens de viering van de tweede Paaszondag waarin het verhaal van de ongelovige Thomas werd gelezen, zei Geert in zijn homilie:

Het verhaal van Thomas is het slot van het Johannesevangelie zoals het oorspronkelijk werd samengesteld. Later is er nog een hoofdstuk 21 aan toegevoegd, maar uit de slotformule zoals we die vandaag gehoord hebben, blijkt ook duidelijk dat het evangelie hier gedaan is.

Bij dat toegevoegde hoofdstuk wil ik vandaag stilstaan. Achter de tekst zit een boeiend stukje kerkgeschiedenis waar ook vandaag veel uit valt te leren. Ik koos ook dit verhaal omdat we zo tussen twee feesten zitten, Hemelvaart en Pinksteren, en ik vind het uitnodigend even opzij te gaan staan. U hoort de tekst van hoofdstuk 21 maar ook de laatste woorden uit het vorige hoofdstuk. Dit toegevoegde document geeft een boeiende inkijk in wat zich afspeelde in de eerste kerk.

Johannes 20,30 – 21,25

(20, 30) Nog vele andere tekenen heeft Jezus gedaan in het bijzijn van zijn leerlingen, welke niet in dit boek zijn opgetekend, (31) maar deze hier zijn opgetekend, opdat gij moogt geloven, dat Jezus de Christus is, de Zoon van God, en opdat gij door te geloven leven moogt bezitten in zijn Naam.
(21,1) Daarna verscheen Jezus aan de leerlingen bij het meer van Tiberias. De verschijning verliep op deze wijze: 2 Er waren bijeen: Simon Petrus, Tomas, die ook Didymus genoemd wordt, Natanaël uit Kana in Galilea, de zonen van Zebedeüs en nog twee van zijn leerlingen. 3 Simon Petrus zei tot hen: “Ik ga vissen.” Zij antwoordden: “Dan gaan wij mee.” Zij gingen dus op weg en klommen in de boot, maar ze vingen die nacht niets.
4 Toen het reeds morgen begon te worden, stond Jezus aan het strand, maar de leerlingen wisten niet dat het Jezus was. 5 Jezus sprak hen aan: “Vrienden, hebben jullie soms wat vis?” “Neen,” antwoordden ze. 6 Toen zei Hij hun: “Werpt het net uit rechts van de boot, daar zult ge iets vangen.” Nadat ze dit gedaan hadden, waren ze niet meer bij machte het net op te halen vanwege de grote hoeveelheid vissen. 7 Daarop zei de leerling van wie Jezus veel hield tot Petrus: “Het is de Heer!” Toen Simon Petrus hoorde dat het de Heer was, trok hij zijn bovenkleed aan – want hij droeg slechts een onderkleed – en sprong in het meer. 8 De andere leerlingen kwamen met de boot, want zij waren niet ver uit de kust, slechts tweehonderd el, en sleepten het net met de vissen achter zich aan.
9 Toen zij aan land waren gestapt, zagen zij dat er een houtskoolvuur was aangelegd met vis erop en brood. 10 Jezus sprak tot hen: “Haalt wat van de vis, die gij juist gevangen hebt.” 11Simon Petrus ging weer aan boord en sleepte het net aan land. Het was vol grote vissen, honderddrieënvijftig stuks, en ofschoon het er zoveel waren, scheurde het net niet. 12 Jezus zei hun: “Komt ontbijten.” Wetend dat het de Heer was, durfde geen van de leerlingen Hem vragen: “Wie zijt Gij?” 13 Jezus trad dichterbij, nam het brood, en gaf het hun, en zo ook de vis. 14 Dit nu was de derde keer dat Jezus aan de leerlingen verscheen sinds Hij uit de doden was opgestaan.
15 Na het ontbijt zei Jezus tot Simon Petrus: “Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij meer lief dan dezen?” Hij antwoordde: “Ja Heer, Gij weet, dat ik U bemin.” Jezus zei hem: “Weid mijn lammeren.” 16 Nog een tweede maal zei Hij tot hem: “Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?”, waarop deze antwoordde: “Ja Heer, Gij weet dat ik U bemin.” Jezus hernam: “Hoed mijn schapen.” 17 Voor de derde maal vroeg Hij: “Simon, zoon van Johannes, hebt ge Mij lief?” Nu werd Petrus bedroefd, omdat Hij hem voor de derde maal vroeg: “Hebt ge Mij lief?” en hij zei Hem: “Heer, Gij weet alles: Gij weet dat ik U liefheb.” Daarna zei Jezus hem: “Weid mijn schapen. 18 Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: toen ge jong waart, deed ge zelf uw gordel om en ging waarheen ge wilde, maar wanneer ge oud zijt, zult ge uw handen uitstrekken, een ander zal u omgorden en u brengen waarheen ge niet wilt.” 19 Hiermee zinspeelde Hij op de dood waardoor hij God zou verheerlijken. En na deze woorden zei Hij hem: “Volg Mij.”
20 Toen Petrus zich omkeerde, zag hij, dat de leerling van wie Jezus veel hield, hen volgde; dezelfde die ook bij de maaltijd tegen Jezus’ borst had geleund en gezegd: “Heer, wie is het die U zal overleveren?” 21 Toen Petrus hem nu zag, vroeg hij aan Jezus: “Wat dan met hem?” 22 Waarop Jezus hem zei: “Als ik hem wil laten blijven tot Ik kom, is dat uw zaak? Gij moet Mij volgen!” 23 Zo ontstond onder de broeders het gerucht, dat die leerling niet zou sterven. Doch Jezus had hem niet gezegd, dat hij niet zou sterven, maar: “Als Ik hem wil laten blijven tot Ik kom, is dat uw zaak?”
24 Dit is de leerling, die van deze dingen getuigt en dit geschreven heeft, en wij weten dat zijn getuigenis waar is. 25 Er zijn nog vele andere dingen die Jezus gedaan heeft. Maar als ze een voor een beschreven werden, dan zou naar mijn mening zelfs de hele wereld te klein zijn voor de boeken die men dan zou moeten schrijven.

Lied 394: “Woorden als stuifmeel”

Homilie


Waarom vond iemand het nodig een tekst te schrijven over een wonderbare visvangst na de dood van Jezus? En waarom is die tekst toegevoegd aan een afgerond evangelie?

Zoals u wellicht weet, speelt in het vierde evangelie de geliefde leerling een centrale rol. Hij stond het dichtste bij Jezus en kon daardoor veel details over Hem vertellen, maar hij was ook een bijzonder spiritueel begaafde man die daarom al vlug een groot gezag kreeg na de dood van Jezus. Blijkbaar bestond de jonge kerk uit een aantal kleinere gemeenten door Paulus gesticht en daarnaast enkele die groeiden in belangrijkheid dankzij die eerste getuigen. In Jeruzalem was dat Jacobus, in Rome Petrus en in Klein Azië, wellicht Efese, de geliefde leerling. Maar mensen blijven mensen en dus begon zich hier de vraag te stellen wie de leiding en stilaan ook de macht zou nemen. Was Petrus niet het hoofd en die Romeinse gemeente wist zich zo goed te organiseren dat ze de andere ging overvleugelen. Hoe moest het verder? Vooral de gelovigen rond de geliefde leerling bleven met vragen zitten, want was hij niet de meest spirituele ziener van heel de bende?

De tekst die men aan het evangelie van Johannes toevoegde wilde een oplossing bieden. Het verhaal speelt zich opnieuw af in Galilea, de leerlingen zijn samen en gaan blijkbaar allemaal vissen, maar hun inspanningen brengen niets op. Slechts als Jezus verschijnt en beveelt de netten uit te gooien lukt het. Eerste hint van de schrijver: wanneer je alleen maar steunt op jezelf zal je predicatie niets uithalen, vang je niets of niemand. Je moet altijd missioneren vanuit de kracht van de verrezen Heer.

Maar het verhaal wilde nog een tweede antwoord geven, nu op de vraag wie de belangrijkste was in de jonge kerk. In het verhaal zit een merkwaardig wending: als Jezus over het water naar de leerlingen toekomt, is het de geliefde leerling die Jezus het eerste herkent. Maar het is Petrus die overboord springt en als eerste Jezus begroet. Op die manier werd een compromis bereikt over de vraag wie de voorrang krijgt: aan Petrus en aan de bisschop van Rome kwam het primaatschap toe, het juridisch gezag, maar aan de geliefde leerling het spirituele gezag. Hij was de eerste die Jezus herkende als gezondene van God, hij is de mysticus, de ziener, de schrijver van mooie brieven en het boek van de Openbaring. Zo wil de auteur van dit verhaal een verzoening aanreiken en stelde hij een theologische oplossing voor de groeiende kerk voor.
Want daarachter zat nog een belangrijker probleem: hoe de eenheid te bewaren in deze groeiende kerk? Men ging zoveel vissen vangen dat het net dreigde te scheuren. De schrijver zocht een oplossing door aan Rome de ordenende macht toe te kennen, maar de spirituele en theologische diepte kwam van elders, van Klein Azië. Is het niet fantastisch dat iemand via zo’n eenvoudig verhaal zo diepzinnige oplossing aanreikt?

Dit verhaal zit voor mij ook vol met betekenissen voor vandaag. De spanning tussen gezag en spiritualiteit blijft ook vandaag spelen. De juridische leiders zijn er meestal van overtuigd dat ze ook de spirituele leiders zijn en dan maken ze een fout gedreven door machtsdrang. Hoe moeilijk het ook is om te realiseren: men haalt die twee best uit elkaar. Laat dus de theologen, de wetenschappers en filosofen hun eigen weg gaan, geef hen ruimte om voort te denken, zelfs een gekke gedachte te lanceren. En probeer daarnaast te ordenen zonder te verketteren, oefen gezag uit in diepe bescheidenheid en dienstbaarheid. En wees toch niet zo bezorgd dat het net kan scheuren. Onze kerk zou veel aantrekkelijker, inspirerender en diepzinniger zijn indien ze diversiteit zou erkennen als rijkdom. Er zijn nu eenmaal verschillen gegroeid inzake moraal, inzake liturgie vieren of het beschrijven wie Jezus Christus is. Het is fout daarop één antwoord te willen geven. We hebben behoefte aan die veelheid van inzichten met daarbij de inspiratie van Jezus van Nazareth als fundament. Organisatie is daarbij ook nodig, maar men mag van de Kerk geen Romeinse fallanx maken. Toekomende zondag is het feest van Pinksteren en smeken we om de heilige Geest. Laten we bidden dat dit wonder zich in onze kerk mag voltrekken.

Groot dankgebed 156: “Heerlijk is het de Heer te bezingen”
Na de communie 390: “Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer”

Voorbeden namens de Wereldgroep (Leopold)

Het delen van het brood,
centraal gebeuren in de viering,
een ritueel, vol symboliek,
soms een ontmoeting.

Het brood delen met een woord: “brood voor ’t leven”,
of slechts een stil doorgeven.
Soms hoor je een vaag “dank u”,
Maar nu bleef het stil.
Hij ontving ’t brood in zijn open hand,
gaf de schaal door en dan…
keek hij me aan
met een open glimlach:
vrede zij met u!

------