------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





23 april 2017: Beloken Pasen

              Wij zijn Thomas (Joh. 20,19-31)

Geert Craps

Openingsl
ied 370: “Een weg durven gaan”

Inleiding

Laten we hier samenzijn in de eenheid van onze God, de vader, zoon en heilige geest.
Een aantal jaar geleden las ik met plezier het boekje De ongelovige Thomas heeft een punt, van een aantal Gentse filosofen. Dat gaat over de basisstelling dat een sceptische houding tegenover beweringen, media-nieuwtjes, verhalen, theorieën beter is dan de houding om die zomaar aan te nemen. De schrijvers spraken hun bewondering uit voor de figuur van de ongelovige Thomas uit de bijbel, waarvan verteld wordt dat hij de materiële bewijzen wou aanraken dat Jezus verrezen was, voor hij het zou geloven. Thomas als de eerste scepticus. O ironie, vonden de Gentse filosofen, dat uitgerekend die Thomas dan voorkomt in de Bijbel, het boek bij uitstek met verhaaltjes waarin ondertussen niemand meer gelooft, met een wreedaardige God die slavernij en steniging verdedigt, die de natuur naar zijn hand zet en zich daartoe ook nog laat verleiden als je maar hard genoeg bidt. Een beetje scepticus en weldenkend westers mens, veegt dat soort simplistisch bijgeloof zo van tafel.

Toch heb ik het boekje zoals gezegd met plezier gelezen, net omdat een kritische en zoekende houding mij aanstaat, en omdat die houding, die typisch is voor de cultuur van de verlichting, volgens mij ook noodzakelijk is om ons geloof relevant en zinvol te maken in deze tijd.

Een van de heel moeilijke onderwerpen om vandaag over te spreken is toch dat idee van “verrijzenis”, dat we in deze paastijd vieren. Onze Gentse sceptici zouden over verrijzenis zeggen dat het zo’n typisch fabeltje is waarin God naar willekeur een dode weer levend kan maken, en dat het een verhaal is waarop eeuwen van zoethouderij gebaseerd is: “later in de hemel…!” Daar zinvol over spreken in deze tijd die eerder een afkeer heeft van gelovig-zijn dan dat men er de waarde van ziet, is best lastig. Hoe wordt geloof relevant in onze samenleving? Hoe kunnen wij relevant zijn, met ons geloof als basis?

En hebben we verrijzenis bovendien niet steeds meer nodig, nu onze ervaring van de wereld zo vaak getekend wordt door dood en dodelijkheid. Er is het overduidelijke reële lijden van mensen overal ter wereld onder oorlog, honger en rampspoed, maar dat doodsgevoel sijpelt ook binnen in ons innerlijk. Zijn gelatenheid, machteloosheid, cynisme (bv. over het politieke bedrijf), wanhoop over wat er rondom ons gebeurt, angst voor de medemens omdat die mijn levensruimte bedreigt, ook geen vormen van gerichtheid op het dodende van ons menselijke samenleven? Ik herinner mij nog levendig de kerstviering van vorig jaar, toen Marcel ons wees op de ontreddering die we ervaren bij de confrontatie met zoveel onrecht. Een aantal van u reageerden daar wat verontwaardigd op, maar het gevoel was toch terecht?

Voor zeer veel mensen ontbreekt, gewild of ongewild, een ruimer perspectief, een ideaal waar ze achter staan, een droom van een wereld. Is de confrontatie in een groep van idealisten zoals we hier zijn, met een eeuwenoud verhaal uit een boek geschreven voor een heel ander soort luisteraars dan wij, dan zinvol? Is het gedenken van een idealistische jood waarin sommigen de messias herkenden, een meerwaarde? Wat kunnen we tegenover de negativiteit plaatsen? Waar vinden we tegenwoordig nog, in Gods naam, verrijzenis?

Openingsgebed (Huub Oosterhuis)

Gij die weet wat in mensen omgaat
aan hoop en twijfel, domheid, drift, plezier, onzekerheid.
Gij die ons denken peilt en ieder woord naar waarheid schat
en wat onzegbaar is onmiddellijk verstaat.

Gij toetst ons hart en Gij zijt groter dan ons hart
op elk van ons houdt Gij uw oog gericht
en niemand of hij heeft een naam bij U
en niemand valt of hij valt in Uw handen
en niemand leeft of hij leeft naar U toe.

Soms herinneren wij ons een naam, Jezus van Nazareth.
Hij was zoals wij zouden willen zijn: een mens van God,
een vriend, een licht, een herder,
die niet ten eigen bate heeft geleefd,
en niet vergeefs, onvruchtbaar, is gestorven.

Als Gij Hem hebt gered van de dood, God,
als Hij, dood en begraven, toch leeft bij U,
red dan ook ons en hou ons in leven.
Haal ook ons door de dood heen, nu.
En maak ons nieuw,
want waarom Hij wel, en wij niet -
wij zijn toch ook mensen.

Lied 371: “Hou me niet vast”

Evangelie Johannes 20, 19-31

Op de avond van die eerste dag van de week waren de leerlingen bij elkaar; ze hadden de deuren afgesloten, omdat ze bang waren voor de Joden. Jezus kwam in hun midden staan en zei: ‘Ik wens jullie vrede!’ Na deze woorden toonde hij hun zijn handen en zijn zijde. De leerlingen waren blij omdat ze de Heer zagen. Nog eens zei Jezus: ‘Ik wens jullie vrede! Zoals de Vader mij heeft uitgezonden, zo zend ik jullie uit.’ Na deze woorden blies hij over hen heen en zei: ‘Ontvang de heilige Geest. Als jullie iemands zonden vergeven, dan zijn ze vergeven; vergeven jullie ze niet, dan zijn ze niet vergeven.’
Een van de twaalf, Tomas (dat betekent ‘tweeling’), was er niet bij toen Jezus kwam. Toen de andere leerlingen hem vertelden: ‘Wij hebben de Heer gezien!’ zei hij: ‘Alleen als ik de wonden van de spijkers in zijn handen zie en met mijn vingers kan voelen, en als ik mijn hand in zijn zij kan leggen, zal ik het geloven.’ Een week later waren de leerlingen weer bij elkaar en Tomas was er nu ook bij. Terwijl de deuren gesloten waren, kwam Jezus in hun midden staan. ‘Ik wens jullie vrede!’ zei hij, en daarna richtte hij zich tot Tomas: ‘Leg je vingers hier en kijk naar mijn handen, en leg je hand in mijn zij. Wees niet langer ongelovig, maar geloof.’ Tomas antwoordde: ‘Mijn Heer, mijn God!’ Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’
Jezus heeft nog veel meer wondertekenen voor zijn leerlingen gedaan, die niet in dit boek staan, maar deze zijn opgeschreven opdat u gelooft dat Jezus de messias is, de Zoon van God, en opdat u door te geloven leeft door zijn naam.

Bedenkingen bij het evangelie

De lezing van vandaag gaat, of wat dacht u na die inleiding, over Thomas de tweelingbroer, die Jezus ontmoet. Hebben die Gentse filosofen een punt als ze Thomas ophemelen om zijn scepticisme? Ik vrees dat ze het verhaal dan onrecht aandoen.

Eerst een paar technische zaken bij de tekst. Het verhaal van Thomas is het slot van het Johannesevangelie, zoals het oorspronkelijk werd samengesteld. Later is er nog een hoofdstuk 21 aan toegevoegd, maar uit de slotformule zoals we die vandaag gehoord hebben, blijkt ook duidelijk dat het evangelie hier gedaan is. Ons verhaal is bovendien ook het laatste van de 3 verrijzenisverhalen in dat laatste hoofdstuk van Johannes. Het eerste gaat over Petrus en de geliefde leerling bij het lege graf, het tweede over Maria Magdalena in de tuin, met het adembenemend moment dat zij haar geliefde heer herkent aan zijn stem. Je zou dan denken dat Johannes het beste verhaal voor het laatste houdt, als een fantastische climax. Ogenschijnlijk gebeurt dat niet: de ongelovige Thomas is het slot. Valt wat tegen, zo op het eerste zicht.

Laten we dan eens dieper in de tekst kijken en lezen wat er staat. Eerst dit: de algemene opvatting is dat Thomas zijn hand op de wonden van Jezus legt, en het schilderij van Carravaggio dat dit uitbeeldt, is verbluffend, maar dat staat er niet. Thomas raakt Jezus niet aan. Hij zegt wel dat hij het wil doen, en Jezus nodigt hem er ook toe uit, maar Thomas doet het niet. Hij ziet, hij roept het uit, en hij gelooft (een bekende gelijkschakeling in het Johannesevangelie). En wat hij uitroept is ronduit verbluffend, de echte climax van het Johannesevangelie: “Mijn Heer en mijn God!”. Thomas gebruikt hier termen die in de Thora enkel voor God zelf worden gebruikt. Voor mensen met een Joodse achtergrond toen (en nu) een ongehoorde uitroep.

Die belijdenis is echter de erkenning door Thomas van het hoofdmotief van het hele Johannesevangelie: Jezus ís de mensgeworden levende God. Thomas ziet dat ineens in, hij ziet het hele plaatje van het volle leven in Jezus, en hij is er helemaal door overweldigd. Met Palmzondag reflecteerden we over waarom Jezus moest lijden. Was het misschien omdat hij een omkering van waarden vertegenwoordigde, die armen en kleinen het woord geeft, de lijdende mens wil troosten, de stomgeslagen mond verstaat, de rijken doet heengaan met lege handen? In ons verhaal ziet Thomas plots dat zo’n leven van omkering niet eindigt, maar leven ten volle is, want daar staat zijn heer, de vermenselijking van heel die omkeer!
Het aangrijpende van het verhaal van Thomas is dus voor mij eerst en vooral het plotse inzicht van Thomas dat er komt door de werkelijke ontmoeting met de levende, net zoals bij Maria Magdalena. Het is in de ontmoeting, dat het inzicht in de verrijzenis kan groeien, lijkt Johannes te zeggen. Twee: de getuigenis van Thomas is geen theoretisch-theologische uitspraak, maar de uiting van zijn absolute overgave aan het leven dat hij ziet in zijn heer. Op die manier spreken we over een heel ander “geloven” dan de term “geloven” die de Gentse sceptische filosofen hanteren. Geloven is voor de Thomas van Johannes geen kwestie van inhouden en dogma’s kennen, van overtuigingen op basis van autoriteit in plaats van op basis van rede en ervaring. Geloven is de overgave aan het volle leven dat sterker is dan de dood. Geloven is een fiere houding van leven, geen geestelijke filosofie van onderwerping. Thomas is de gelovige bij uitstek.

Twee andere aspecten van het verhaal bevestigen deze lezing van de Thomas-getuigenis. Het is ten eerste niet onbelangrijk dat in het begin van het verhaal de leerlingen bang bijeen zijn in een afgesloten kamertje: de condition humaine die we kennen, ook nu nog, van angst en twijfel. Ze worden door de ontmoeting met Jezus bevrijd. Ze worden begeesterd, en voelen zich aangespoord om hun mond niet meer te houden, om te getuigen van de levende. Ten tweede: aan het einde van het verhaal zegt Jezus: “Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven”: dat is geen verwijt aan Thomas. Die zin is gericht tot de luisteraars die het evangelie eerst hoorden voorlezen. Zij waren door die zin erg opgelucht, want zij hadden de verrezene niet gezien, maar zij geloofden ook, en werden daar door Jezus expliciet voor geprezen!

In de concrete ontmoeting plots tot het verbluffende inzicht komen dat het leven sterker is, en dat dat de essentie is van Jezus’ leven: dat is verrijzenis in het Thomasverhaaal. Laten we zo in het angstwekkende leven staan, met een houding ingegeven door de onwaarschijnlijke overtuiging dat leven uitdragen het antwoord is. Zo is Thomas echt onze Dydimus, onze tweelingbroer die onze menselijkheid deelt. Wij zijn Thomas.

Offerande / muziek:
Lied 149: "Oergebaar"

Groot dankgebed “Gij zijt het”
Communielied 523: “Ontroer mij, ontvouw mij”

Slotgebed

Gij zijt de Levende. Er staat geschreven:
de mensen sterven en zijn niet gelukkig.
Gij zijt de levende tegen de dood.

Doods doodsvijand. Nooit zult Gij het verdragen
dat een mens U ontvalt. Omdat Gij zijt
de zoekende naar één die is verloren.

“Ik zal er zijn” zegt Gij, “Ik zal niet rusten
totdat de Dood gedood is.” Zal dat ooit?
Wie zal wat moet volbracht met u volbrengen?

Ooit zijt Gij licht en liefde, zachtheid, kracht
in alle levenden, hartslag en adem –
God eens en voorgoed in ons en wij in U.

Gij zijt de levende. Zo staat geschreven.
                                             (Huub Oosterhuis)

Mededelingen en zegen

------