------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




6 november 2016:

            Mensenrechten als levenswijze

Jan Degraeuwe

Welkom
We beginnen deze viering met een vraag. Een vraag die we ons steeds weer stellen als we naar het nieuws kijken. Waarom kunnen mensen zich zo wreed gedragen tegen medemensen? Waarom kunnen meningsverschillen tussen groepen zo gemakkelijk ontaarden in bloedige conflicten? Is een wereldwijde, vreedzame samenleving een illusie?

Lied 260: “Zal er ooit een dag van vrede zijn?” strofen 1 en 2

Inleiding
Onze God is een god van liefde, we noemen hem vader, zoon en geest.
De oorlog in Syrië blijft woeden. We zijn verontwaardigd en moedeloos. De aanslagen en terreuracties in de voorbije maanden hebben ons diep geraakt. De angst in Europa en in ons land is toegenomen. Men zegt dat onze vrije, open westerse samenleving in gevaar is. Er wordt heftig gereageerd: “Wat we opgebouwd hebben, mag niet verloren gaan. We moeten de waarden van de vrije westerse wereld verdedigen, aan mensenrechten mag niet geraakt worden, we willen leven in een open maatschappij”.

Mensenrechten willen mensen beschermen tegen misbruik. Ze willen de waardigheid en de vrijheid van mensen veilig stellen en hen alle kansen bieden op een gelukkig leven. Ik wil hier een sterke uitspraak aan toevoegen: “Mensenrechten zijn religieus”. Dit klinkt controversieel. Wordt aan de godsdiensten niet verweten dat ze geen plaats geven aan mensenrechten? Treden godsdiensten de mensenrechten niet met de voeten? Ik vond de uitspraak “Mensenrechten zijn religieus” in het boek Human Rights as a Way of Life, On Bergson’s Political Philosophy van de Australische filosoof Alexandre Lefebvre. Dit boek uit 2013 inspireerde me om in deze viering de mensenrechten centraal te zetten.

In Les deux sources de la morale et de la religion analyseert Bergson hoe mensen in groep samenleven. Hij maakt een vergelijking tussen de menselijke samenleving en een mierennest. De mierenmaatschappij is ongelooflijk sterk georganiseerd. De mieren hebben een enorm arbeidsethos en hebben gedisciplineerde soldaten. De sociale organisatie van de mieren ligt verankerd in het instinct. Menselijke organisatievormen zijn gevarieerder en vrijer, maar hebben een gelijkaardige structuur. Onze morele verplichtingen zorgen voor sociale samenhang. De sociale cohesie moet bescherming bieden tegen twee bedreigingen: intern egoïsme en externe vijanden. Om zich te beschermen tegen bedreigingen van buitenaf zal een gemeenschap uitsluitingsmechanismen opzetten.
Deze uitsluitingsmechanismen hebben bijgedragen tot het succesvol overleven van groepen, maar zijn ook de oorzaak van oorlogen en wreedheden. Kunnen die morele verplichtingen niet uitgebreid worden naar steeds grotere groepen om uiteindelijk de hele mensheid te omvatten? Kunnen de mensenrechten de rol overnemen van de morele verplichtingen? Er is een populaire overtuiging dat de sociale kringen (gezin, familie, stad, land, …) zonder meer kunnen uitgebreid worden tot ze de hele mensheid omvatten. Door deze uitbreiding zou de morele verplichting uitgroeien tot respect voor de mensenrechten. Bergson is het hier niet mee eens. De stap naar mensenrechten is niet kwantitatief (steeds meer mensen insluiten), maar kwalitatief (onze houding tegenover wie geen lid is van de groep, moet veranderen). Er is bekering nodig. Voor Bergson is de Bergrede een sterk voorbeeld van zo’n kwalitatieve sprong. Laten we luisteren naar een stukje uit de Bergrede en er onze instemming mee betuigen door het zingen van lied 516 “Gij die voor alle mensen”.

Mt 5, 43-48
Lied 516: Gij die voor alle mensen

Homilie

In de Bergrede zegt Jezus zes keer “Jullie hebben gehoord dat gezegd werd…en ik zeg jullie…”. Jezus wil hiermee geen kritiek leveren op de Wet van Mozes. Integendeel, de Wet moet verbreed worden. Als inleiding op de zesvoudige aansporing zegt Jezus: “Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet en de profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen.” Jezus blijft trouw aan de Wet van Mozes en wil er het beste uithalen opdat het zou openbloeien. Om dit te bereiken laat hij uitspraken botsen: “Jullie hebben gehoord…ik zeg jullie…”.

“Je moet je naaste liefhebben” is een citaat uit het boek Leviticus. “Je moet je vijand haten” is niet het vervolg van de zin en ook elders in de Bijbel zal je deze aansporing niet vinden. We herkennen deze aansporing als een populaire raad in tijden van onrust en oorlog. Een samenleving waarin solidariteit beperkt blijft tot de leden van de groep is een gesloten maatschappij. Deze gesloten maatschappij wordt beheerst door een gesloten moraal die
ondersteund wordt door een statische religie. In deze gesloten maatschappij herkennen we alle ingrediënten die leiden tot conflict en oorlog met andere groepen.

Laten we eerst nog even stilstaan bij het woord “naaste”. In zijn Bijbelvertaling schrijft Chouraqui “compagnon”. Chouraqui gebruikt het woord compagnon in het vers uit Leviticus, hier in de Bergrede en in het verhaal van de barmhartige Samaritaan. Compagnon komt van companio, met wie men zijn brood eet. De naaste is de compagnon, de kameraad, de buur, de stamgenoot. In de aansporing om de compagnon lief te hebben, herkennen we de morele verplichting die sociale cohesie wil bewerken.

Om de gesloten structuren open te breken is een liefde voor de medemens nodig. Liefde die veel verder gaat dan de solidariteit met de groepsgenoot. Maar hoe bereiken we die liefde, waar vinden we de motivatie? Hoe komen we in beweging?
Bergson is hierover zeer duidelijk. Preken of argumenten brengen weinig zoden aan de dijk. Alleen voorbeelden kunnen onze wil richting geven. Er is moed nodig om de medemens lief te hebben. Slechts voorbeelden kunnen ons oproepen om ons te bekeren. Ik citeer even uit de Deux sources:

“Hoe dan ook, we kunnen het niet vaak genoeg herhalen, je verkrijgt geen naastenliefde door erover te prediken. Het is niet door beperktere gevoelens uit te breiden dat we de hele mensheid zullen omarmen. Onze intelligentie vindt het leuk om zichzelf ervan te overtuigen dat dit de aangewezen weg is, maar de zaken pakken anders uit. Wat eenvoudig is voor ons begrip, is het niet noodzakelijk voor onze wil. Waar de logica zegt dat een bepaalde weg korter zou zijn, komt de ervaring tussen en vindt dat er in die richting geen weg is. De waarheid is dat we door moed tot liefde moeten komen. Moed wordt niet gepredikt; hij kan zich slechts tonen, en zijn aanwezigheid alleen al zal andere mensen in beweging zetten.”

Wie moed schept, komt opnieuw in beweging. Moed is aanstekelijk, door het voorbeeld zullen anderen ook moed scheppen. In de religie en vooral in de mystieke religie wordt dit scheppen van moed op een eigen wijze uitgedrukt. Ik citeer opnieuw:

“Religie geeft uiting aan deze waarheid op haar eigen manier door te zeggen dat het in God is dat we houden van andere mensen. En de grote mystici zeggen dat ze een stroom voelen vanuit hun ziel naar God, een stroom die vervolgens weer afdaalt van God naar de mensheid.” (DS pp. 50-51)

Wordt het hier niet wat ijl? Mensenrechten zijn toch neergelegd in teksten, en de rechten kunnen afgedwongen worden voor een rechtbank. Is het niet overdreven om mensenrechten religieus te noemen? Als we mensenrechten religieus noemen is het omdat ze onze ingesteldheid willen veranderen. Zijn ingesteldheid veranderen, zich bekeren, is fundamenteel religieus. Wie zijn leven wil veranderen, richt zijn aandacht op het te bereiken doel. In zijn boek “Mensenrechten als levenswijze” verwijst Lefebvre naar de preambule –het voorwoord- van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (10 december 1948). Mensenrechten zijn een ideaal. De Algemene Vergadering vraagt dat je de Verklaring voortdurend voor ogen houdt en ernaar streeft dat deze rechten algemeen en daadwerkelijk erkend en toegepast worden.
Als we de aansporing van Jezus “Heb je vijanden lief en bid voor wie jullie vervolgen” ernstig nemen, moeten we de Mensenrechten voor ogen houden en ons laten inspireren door mensen die zich inzetten voor deze rechten.

Offerande
Muziek: Mozart, “Gran Partita”, Menuetto
Lied 149: Oergebaar
Tafelgebed 164: Gij die de stomgeslagen mond verstaat
Communie / Muziek: Bach, Lutherse mis BWV 234, “Qui tollis peccata mundi”
Communielied 364: "Om te zien een nieuwe aarde"

Slotgebed: twee maal psalm 149 "Zing voor de Heer een nieuw lied"

Als afsluiting van deze viering lezen we samen twee versies van psalm 149 “Zing voor de Heer een nieuw lied”. Eerst de versie uit de nieuwe Bijbelvertaling, daarna de hertaling van Lloyd Haft. In de hertaling worden de ideeën en beelden hernomen, maar ze worden verinnerlijkt. In de vertaling staan harde woorden over de bestraffing van de misdadigers, in de hertaling klinkt mededogen en wordt aangespoord om de liefde van de machtige maker door te geven. In de hertaling wordt de gesloten moraal (de volken laten boeten) open gebroken (uw liefde laten dagen).

Psalm 149 Nieuwe Bijbelvertaling

Halleluja!
Zing voor de HEER een nieuw lied,
roem hem te midden van zijn getrouwen.
Laat Israël verheugd zijn over zijn machtige maker,
het volk van Sion juichen om zijn koning.

Laten zij dansend zijn naam loven,
bij lier en tamboerijn voor hem zingen.
Ja, de HEER vindt vreugde in zijn volk,
hij kroont de vernederden met de zege.

Laten zijn getrouwen juichen in triomf,
nog jubelen als zij te ruste gaan,
met lofzang voor God uit hun kelen,
een tweesnijdend zwaard in hun hand.

De volken laten boeten,
de naties bestraffen,
hun koningen in boeien slaan,
hun leiders met ketenen binden,
het geschreven recht aan hen voltrekken:
dat is de glorie voor al zijn getrouwen.
Naar Psalm 149 (Lloyd Haft)

Halleluja!

Dát zou nieuw zijn!
Als wij ons verheugden,
blij met u waren –
de makersnaam een lied in onze oren,
ons hart een harp die trilt voor u.
Als wij u lief hadden,
zoals ook u ons lief moet hebben –
en niet nog op de legerstede lagen
met zwaard in hand,
hoe wij uw liefde moesten laten dagen,
ja dagen over lijken.











 


------