------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




2 oktober: 27e zondag

        Van waar komt het kwaad? (Habakuk 1)

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer"

Gebed

Gij, die
De morgen ontbood
En het licht hebt geroepen,

Gij, ondoofbaar vuur,
Als een zon
Over ons opgegaan –

Vat ons samen
In uw stralen,
En laat ons gedijen
In uw ogen.

Gij, die
De weerstand van de nacht
Wilt breken
En onze toekomst
Afdwingt aan het donker,

Gij
Zegen ook ons
Met uw licht.         (S. de Vries, Zo lang wij adem halen p. 10)

Inleiding op de lezing

We beluisteren zo dadelijk het begin van het boek Habakuk, één van de 12 kleine profeten. Over zijn leven is ongeveer niets bekend. De naam Habakuk is niet Hebreeuws vandaar het vermoeden dat hij van Assyrische oorsprong was. Zijn profetie eindigt met een lied dat hij op een instrument begeleidt, waaruit blijkt dat hij vermoedelijk een Levitische priester was want alleen zij mochten muziek spelen. Hij was tijdgenoot van Jesaja en beïnvloed door zijn manier van profeteren (dus zesde eeuw v.C.).

In de tekst die we horen voorspelt hij dat de Chaldeeën zullen komen om alles te vernielen. Dat volk had inderdaad veel geleden onder de Assyrische heerschappij, ze kwamen in opstand en staken de stad Ninive in brand. De Chaldeeën hadden paarden en waren als krijgers te paard in de oorlog veel sterker dan hun tegenstanders. Hun komst had iets fataal waartegen geen verzet mogelijk was. Zoals op vandaag mensen in Aleppo of Oost Congo moeten ondergaan hoe grootmachten die over andere middelen beschikken binnenvallen en alles vernielen. De klacht van de profeet klinkt daarom zo actueel. Nog een belangrijke tip bij het luisteren: volgens de profeet is het God die de Chaldeeërs stuurt. Hij beschikt over heil en onheil, goed en kwaad. Zo dacht men op dat ogenblik, en dat is ook mijn vraag in de homilie: vanwaar komt het kwaad?

Habakuk 1

Lied 564: “Zij die stom zijn, ver heen”

Homilie

“Ik [God] laat de Chaldeeën komen, dat grimmige, onstuimige volk, dat de hele aarde doorkruist,” schrijft Habakuk. In zijn ogen is het God die hen stuurt, want volgens het geloof van Habakuk en al zijn tijdgenoten kwam aan God alle macht toe en was ook dit vechtersvolk een instrument in zijn hand. Datzelfde lees je ook in het begin van het boek Job: de duivel vraagt aan God de toelating om Job te mogen kwellen. Zo was het geloof op dat ogenblik in de Bijbelse geschiedenis: aan God komt alle macht toe. Indien dus mensen door onheil werden getroffen was de vraag: waarom stuurt God dit op ons af? Wat hebben we fout gedaan, want het is zeker een verdiende straf? Vandaar ook de intense, altijd terugkerende vraag: wat als het kwaad goede mensen treft? Vanwaar heb ik dit verdiend, zoals mensen tot vandaag zeggen?

Later, onder andere in de tijd van Jezus, ging men het kwaad als een autonome macht zien en werd de wereld en het leven van de mens gezien als een strijdtoneel tussen goed en kwaad. De grote tegenstander van Jezus was de duivel of Satan. Vanaf de vroegste tijden tot vandaag blijft daarmee de vraag gesteld: vanwaar komt het kwaad? Zijn wij er zelf verantwoordelijk voor, is kwaad iets dat de mens wetens en willens een ander aandoet of is ook hij maar een speelbal van een hogere macht? En waar staat God bij dat alles?

Vanaf de eerste christenen ontstond daarover grote onenigheid. De Gnosis beweerde dat er naast de goede God ook een boosaardige god bestond, even machtig als de eerste, die kwaad in het hart van de mens verwekte. Die gnosis keerde later terug via de katharen en blijft ook vandaag belangrijk. Zo is de psychologie van Jung duidelijk beïnvloed door deze theorie. Vandaar het verwijt van Jung aan de christenen die beweren dat het licht de duisternis heeft verdreven, het goede het kwaad dankzij Christus heeft overwonnen. Maar, aldus Jung, daarmee miskent men de macht van het kwaad en trivialiseert men het. Licht en duisternis zijn even sterke machten en wij mensen zijn slechts een speelbal van die kosmische strijd. Indien wij de macht van het kwaad niet erkennen, zegt Jung, zal het ons onbewust parten spelen en worden mensen nog meer destructief.

Unde malo, vanwaar komt het kwaad zo vroeg men zich al in de Middeleeuwen af? Ik kan zo nog wel een uurtje voort vragen stellen zonder te antwoorden, want een sluitend antwoord bestaat niet. Maar de vraag houdt altijd opnieuw mensen bezig. Wat overvalt ons en wat is onze eigen verantwoordelijkheid? Waar staat God bij dat alles: houdt Hij de handen in zijn kleed verborgen, zoals de psalmist zegt? Heeft Hij de macht om in te grijpen maar wil Hij niet of moet Hij mee ondergaan wat mensen elkaar aandoen of wat kosmische krachten veroorzaken? ‘Hoogste tijd voor een andere God’ is het jongste boek van R. Burggraeve waarin hij terecht erop wijst dat het geloof in Gods almacht voor veel ellende heeft gezorgd. We projecteren in God op een uitvergrote manier wat van mensen is. Mensen hebben macht en ondergaan onmacht, mensen onderwerpen en kleineren elkaar, maar dat zegt niets over God. Indien God almachtig zou zijn, is de vraag terecht waarom Hij dan het kwaad toelaat of de vraag waarom kwaad goede mensen kan treffen.

Maar de grote fout bestaat erin dat wij altijd weer de neiging hebben van God een soort supermens te maken bv. door te zeggen dat Hij almachtig is en we vergeten daarbij dat God de totaal Andere is, dus radicaal anders dan alles wat we van mensen zeggen. Als de geheel Andere is Hij dus ook niet nuttig voor wat we dagelijks nodig hebben, geloven brengt niets op. Maar omdat die God zo anders dan mensen is, kan Hij ook op een heel andere manier nabij zijn, anders nabij dan wij voor elkaar zijn. Dat is het enige dat we kunnen zeggen. Zoals God in de brandende braambos zei ‘Ik ben die er zal zijn. Ik heb het geschrei van mijn volk gehoord’. Daar ligt volgens mij de sleutel van ons geloof, dat is ook de enige troost en vreugde die het geloof ons kan geven, maar dat is heel wat. Je kan daardoor op alle momenten van het leven een nabijheid ervaren die aan het bestaan een Grond geeft, stevigheid om alles door te maken. Één ogenblik die God als de Andere ervaren geeft groter vreugde dan alles wat dit leven kan bieden, schrijft Eckhart. Om die diepe vreugde, die voorbij het alledaagse ligt en anders is dan de dagelijkse genoegens gaat het. Het verklaart de toewijding van Godzoekers, het is de kern van wat we aan anderen kunnen doorgeven.

Toen de Chaldeeën kwamen, riep de profeet dat God hen stuurde. Maar er is voldoende krijgskunde bekend om te weten waarom men met schrik die komst moest verwachten. Dat had met God niets te maken. Maar de Bijbelse mens dacht en leefde in zijn tijd en zag daarin de hand van God. Maar tegelijk stelde hij een vraag waar we altijd opnieuw naar terugkeren. Vanwaar komt het kwaad? En als het mij treft, heb ik het dan verdiend of gaat het om stom toeval? En waar blijft God tot wie wij bidden: ‘Verlos ons van alle kwaad’? Het vreemde is dat elke generatie opnieuw die vraagt stelt alsof er in dat opzicht geen voortgang in de gedachte is. Elke keer de vraag: hoe is naam, waar zijt Gij te vinden?

Evangelie Lucas 17,5-10

[5] De apostelen zeiden tegen de Heer: ‘Versterk ons vertrouwen.’ [6] De Heer zei: ‘Al heb je maar een vertrouwen als een mosterdzaadje, als je tegen die moerbeiboom daar zegt: “Kom met wortel en al uit de grond en verplant je naar zee”, dan zou hij je gehoorzamen. [7] Stel, iemand van jullie heeft een slaaf die ploegt of het vee hoedt. Zal hij hem, als hij thuiskomt van het land, zeggen: “Kom meteen aan tafel”? [8] Nee, hij zal hem veeleer zeggen: “Maak het eten voor mij klaar, omgord je en bedien me, en als ik klaar ben met eten en drinken, dan kun jij gaan eten en drinken.” [9] Hij bedankt de slaaf toch niet omdat hij heeft gedaan wat hem werd opgedragen? [10] Zo moeten ook jullie zeggen, als je alles hebt gedaan wat je werd opgedragen: “Wij zijn maar slaven; we hebben gedaan wat we moesten doen.” ’

Groot dankgebed 164
Na de communie 515: “Ik zal er zijn”


------