------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




10 juli: 16e zondag

        Martha als gerijpte gelovige (Lc. 10,38-42)

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer"

Gebed

Hoe goed is het God,
Hoe aangenaam
Als vrienden samen zijn.
Hoe goed is het
Om hier de plaats te vinden waar
Ruimte geschapen wordt,
Geleefd onder de sterren van uw liefde,
Een schuilplaats van uw Geest.

Aan U de dank
Voor wat ons kostbaar is:
De gave van de vriendschap,
Van gedeelde liefde,
Van genade, die gevonden wordt
Ook in de ogen van elkaar.

Liefde,
Verscholen en verborgen,
Moet wel sterven
Als zij niet in het licht gedijt.
Liefde,
Die schuil gaat achter vrees,
Groeit niet
En draagt geen vrucht.
Geef daarom onze liefde
De zonneschijn van uw genade,
De gloed van uw bevrijding.

Dat bidden wij
In Jezus’ naam,
Die ons niet langer slaven noemde,
Maar telde tot zijn vrienden. (S. de Vries)

Inleiding op de eerste lezing

De eerste lezing uit het boek Genesis gaat over het bezoek van drie vreemdelingen aan Abraham, terwijl in het evangelie verteld wordt hoe Jezus een bezoek brengt aan Martha en Maria. Twee keer staat het thema van gastvrijheid op het menu, een houding waar wij Westerlingen veel van kunnen leren.

Om die houding in haar volle omvang te begrijpen moeten we teruggaan naar de concrete situatie van Abraham en zijn gezin. Zoals hij zwierven vele families als kwetsbare nomaden met hun kudden in een karig begroeid gebied. Er was zo weinig voedsel voor handen dat men elke dag moest verder trekken. Zwervende families zijn veel kwetsbaarder dan sedentaire. Ze hebben geen omheiningen, geen stevige huizen. Niet alleen loeren roofdieren op de kudde, in de woestijn loopt ook allerlei gespuis rond dat liefst de samenleving ontvlucht, dat ook honger heeft en zich graag wil verrijken. Wat doe je als plots enkele vreemdelingen voor je tent staan?
Misschien zijn het kwetsbare reizigers die zelf beducht zijn voor de omgeving, maar het kunnen even goed schurken zijn die je willen vermoorden, je vrouw verkrachten en met de buit gaan lopen. Oosterse gastvrijheid wordt met andere woorden niet in een burgerlijke sfeer beoefent zoals wij dat doen. Op het ogenblik dat vreemdelingen voor je tent staan stelt zich niet de vrijblijvende filosofische vraag ‘wie je naaste wel is’, maar sta je voor een dwingende keuze. Abraham, zo zegt het verhaal, laat zich raken door het onbedwingbare appèl van het moment en door die houding aan te nemen is hij ook in staat om Jahwe, God, als de geheel Andere te begroeten.

Genesis 18, 1 – 10a
Lied 535: “Hij die woont in eeuwig licht”
Lucas 10, 38 – 42

Homilie


Dit verhaal van Jezus’ bezoek aan de twee vrouwen heeft al veel stof tot discussie gegeven. In de meeste gezinnen komt de grootste last nog altijd op de vrouw te liggen, ook al heeft ze dikwijls een job buitenshuis. Door Jezus berispt worden omdat je gastvrij bent en in de keuken begint te rommelen voor een hapje is bepaald niet sympathiek. Maar zoals zo vaak is er met dit verhaal veel meer aan de hand dan je bij een eerste lezing ontdekt.

Waarom was dit alledaagse bezoek aan twee vrouwen zo belangrijk dat men het 50 jaar later nog vertelde en zelfs optekende? Jezus was een zwervende predikant en bleef elke dag wel ergens hangen en indien mogelijk mee-eten. Mattheüs en Marcus kenden het verhaal niet, Lucas wel. Johannes, de man die Jeruzalem en omstreken heel goed kende, wist zelfs nog meer details van dit huis. Hij zegt dat de twee zusters ook een broer hadden, Lazarus, en dat ze samen in Bethanië woonden, een dorpje dicht bij Jeruzalem. Vanwaar al die details en waarom bleef dit bezoek zo sterk in de herinnering?
De meest plausibele verklaring hiervoor is dat veel christenen dit huisje kenden en het de plaats was waar de eerste christenen na de dood van Jezus samen kwamen. In dat geval gaat het om veel meer dan gastvrijheid, maar over de houding van bereidheid als de Heer verschijnt. Niet toevallig legt Lucas Martha de aanspreking ‘Heer’ in de mond. De eigenlijke vraag achter dit verhaal is dan eerder: welke houding moet je aannemen als men de Schrift opent en samen het brood breekt. Welke ingesteldheid is nodig opdat de verrezen Heer in je hart en in de groepssamenkomst tastbaar aanwezig komt?

Nu moet je weten dat vlak voor deze lezing Lucas de discussie tussen Jezus en de Schriftgeleerden en de parabel van de barmhartige Samaritaan plaatste. Op de vraag met welke ingesteldheid je naar de samenkomst van de gemeente moet komen en wat een echte volgeling van Jezus is geeft Lucas volgend antwoord: het ene moment moet je met hart en ziel naar het Woord van de Schrift luisteren (niet zoals de uitleg van de Schriftgeleerden) het andere moment moet je zoals de Samaritaan zonder veel plichtplegingen iemand bijstaan.

In beide gevallen gaat het erom los van zichzelf komen, om open staan en aanwezig te zijn hier en nu. Lucas bedoelde dit niet alleen voor elke christen apart, ook de gemeenschap had die opdracht zoals je kan lezen in de Handelingen over de eerste gemeenschap in Jeruzalem.
Luisteren naar het Woord en engagement horen samen te gaan maar indien je ze opsplitst ontstaat een soort van pervertering. Zo gebeurde het in onze Westerse geschiedenis.

Op basis van dit verhaal over Martha en Maria ging men de contemplatieve weg als de echte weg van volmaaktheid zien. De Marthas waren ook wel goede christenen maar toch van een lagere stand (om maar te zwijgen over de leken die trouwden, kinderen verwekten en voor hun kroost moesten wroeten, die stonden helemaal onderaan). Vandaar dat een originele predikant zoals Meister Eckhart, die dikwijls voor allerlei geëngageerde lekengroepen preekte, aan dit verhaal een heel andere uitleg gaf.

Niet Maria maar Martha is de echte gelovige, zegt Eckhart. Maria had het nog nodig om aan de voeten van Jezus te zitten, zij was op zoek naar geestelijke voldoening zonder goed te weten waar en hoe die te vinden. Vandaar dat de wijze Martha aan Jezus vraagt om Maria uit haar droomwereld te halen. Martha is de echte, volwassen gelovige, want zij kon tegelijk werken en bidden. Actie en contemplatie waren bij haar niet afgescheiden. Zij kon bij de dingen zijn, omgaan met het alledaagse en de zorgen van het leven zonder dat die bezit van haar namen. ‘Zij was bij de dingen, maar de dingen waren niet in haar’ schrijft Eckhart. ‘Zij ging een wegloze weg’.

Ik vind deze omkering van de dingen fascinerend. Het gaat Eckhart om een bepaalde kwaliteit van contact die je maar bereikt door afscheid te nemen van een hoop conventies en zeker van hoogmoedig zich beter voelen (zoals veel kloosterlingen). De eigenlijke opdracht voor een christen bestaat erin contact te krijgen met zijn eigenste centrum, het diepere zelf, en om dat contact te behouden in alle omstandigheden. In dat centrum woont God voorbij God, de Onnoembare, de Lichtglans. Of je dan bidt of werkt, of het stil is of lawaaierig, of het druk is of rustig maakt dan niet zoveel uit. Er is dat innerlijke contact waar God zich zonder allerlei franjes wil geven. Hij wil uitstromen en zo via ons in de werkelijkheid uitstromen. Of je dus de Schrift leest, het brood breekt of diegene verzorgt die onderweg werd overvallen, dat maakt niet uit. Dat alles is even waardevol en belangrijk als het gebeurt vanuit die innerlijke houding. ‘Maria moest nog groeien, smaalt Eckhart’.

Tot die innerlijke vrijheid worden wij geroepen, tot dat vernieuwde innerlijke contact, tot dat zorgeloze en onconventionele engagement. Zo is een authentieke christen en zo hoort ook een gemeenschap te zijn. Het prettige van Eckharts preken is dat ze je wakker wil schudden om je innerlijk en uiterlijk vrij te maken, om los te komen van allerlei voorgekauwde ideeën en je spontaan te geven. Op dat ogenblik worden we echte gelovigen.

Groot dankgebed 164: “Gij die de stomgeslagen mond verstaat”
Na de communie 791: psalm 91: “Wie in de beschutting van de Allerhoogste woont”


------