------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




5 juni 2016: Verhalen van hoop vertellen

Kris Gelaude

Begroeting
Lied 194: “Wees Gij het woord, Gij de stilte”

Inleiding


Bij de voorbereiding van deze viering moest ik denken aan al wie in deze tijd bang de toekomst tegemoet zien. Aan degenen die onopgemerkt, misschien wanhopig zelfs, zoeken naar zin en houvast. Vooral ook aan de velen die zich niet meer staande kunnen houden in het leven. Mensen, jong en oud, die levensmoe zijn en geen andere weg meer zien dan die van het levenseinde. En aan hun geliefden die verslagen en met levenslange vragen moeten achterblijven.

En dan zijn er niet zo ver af, die ontelbare vluchtelingen. Zij die alles hebben achtergelaten, in ruil voor een minieme kans om in een wildvreemd land toch nog een beetje toekomst te vinden. Weggewaaide mensen, als een blad van een boom, zoals een jonge vluchteling zich noemt. Ook de uitgeteerde mensen in Zuid-Soedan, voor wie toekomst betekent: trachten te overleven van dag tot dag.

Tegelijk dacht ik ook aan velen onder ons. Wij, zelfs wij, die ons nog met alle comfort en zekerheden kunnen omringen, spreken vaak met grote aarzeling over wat ons te wachten staat. Over de wereld van morgen. ‘Welke toekomst zal er zijn voor onze kinderen en voor onze kleinkinderen?’ Het is een vraag die meer en meer gesteld wordt. En niemand zal er zomaar een geruststellend antwoord op kunnen geven.

In een boeiend getuigenis van de Frans-Joodse psychiater Cyrulnik, over veerkracht, zegt hij dat wij een metafoor van expressie nodig hebben, om zin te kunnen geven aan wat ons leven bevangt, verstoort of ontreddert. Eén van die metaforen van expressie is misschien het samen zingen.

In de paastijd, schreef ik een nieuwe liedtekst, onder de titel "Blijf bij ons". Het lied is een soort parafrase op het verhaal van de leerlingen van Emmaus. Zij die ook met een hart vol vragen onderweg waren. Maar die in het woord en het brood dat ze deelden, nieuwe vertrouwen en toekomst konden vinden.

Lied: “Blijf bij ons”

Ontdaan en bedroefd, want de hoop uitgewist,
zo gaan onze voeten de weg weer naar huis.
Waarom? Waartoe? Hoe moeten we verder?
Beklemmende vragen, die houden ons vast.
(...)     
Refr. Blijf bij ons in de avond.
             Spreek in de leegte
             opdat wij zien voorbij het weten,
             opdat gaat branden het licht in ons hart.

Gebed

Wij wonen op de aarde
én, naar wij vertrouwen,
ook onder de hoede van de hemel.

Maar zo snel
maakt tegenwind
ons moedeloos,
een stuurloos schip
zonder haven, zonder doel.
En hoe donker
kan de nacht lijken,
waarin wij aan onszelf zijn overgelaten
en de hemel gesloten is.

Laat het ons niet ontbreken
aan de nabijheid van uw Zoon
die ons
met goede moed
is voorgegaan,
zich niet door angst liet leiden
maar door louter liefde.
                           (Sytze de Vries)

Evangelielezing: Lc. 7, 11-17

Lied 573: “Hij die de blinden weer liet zien”

Duiding

Toen ik het boek Teder Asiel schreef, over onze dochter die na een ongunstige prognose en een lang gevecht tegen kanker, toch haar levenskracht terug kreeg, bleek dat dit een soort wonderverhaal geworden was. En nadien besefte ik dat mensen – ook ikzelf – af en toe zoiets nodig hebben, om aan de twijfel en de ontmoediging te ontkomen of om hun vertrouwen terug op te krikken. Misschien heeft Lucas het evangelieverhaal van vandaag een beetje met die intentie geschreven.

De opwekking van de jongen uit Nain moeten wij niet letterlijk opvatten, net zoals de verrijzenisverhalen niet bedoeld zijn als exacte weergave van een historische gebeurtenis. Iedere ouder die ooit één van zijn kinderen zag sterven, weet immers dat dit kind haar/hem nooit in levende lijve kan terug gegeven worden. En het gemis dat daarmee samengaat, zal tot het einde van zijn dagen als een ongeziene, stille pijn blijven bestaan.

Maar wat moeten wij dan met verhalen als deze? Welke troost is er in te vinden? Omringd door een opgewekte menigte is Jezus onderweg naar Nain. Maar wanneer Hij de rouwstoet tegenkomt, houdt hij stil. Hij keert zich niet meteen naar de dode jongen, maar wel naar zijn moeder, die als weduwe door het verlies van haar enige zoon nu ook haar laatste hoop op toekomst verliest. Dat raakt hem diep. Hij laat zich intens aangrijpen door de rouw van de moeder. Hij lijdt letterlijk mee. En de woorden waarmee Hij haar aanspreekt: ‘Blijf maar niet wenen’, zijn niet zomaar woorden. Het is geen gemakkelijke troost waarmee mensen, uit onmacht soms, het lijden van anderen proberen weg te praten. Jezus kijkt niet zomaar toe. Maar door heel zijn nabijheid, met al wat Hij zegt en doet, met heel zijn leven wil Hij er garant voor staan dat haar lijden en haar eenzaamheid niet de slotsom van haar leven hoeft te zijn.
Doorheen zijn eigen betrokkenheid laat Hij de moeder voelen dat er een goddelijke kracht is, die verder reikt dan dood en ellende. Wanneer Hij zich naar haar zoon keert, raakt Hij de lijkbaar aan. Iets wat hem volgens de Joodse wetgeving onrein maakte. Hij doorbreekt dus het taboe en elke doemgedachte over deze situatie.
En door tot de gestorven jongen te zeggen: ‘Sta op’, geeft Hij de moeder haar zoon terug, zij het op een andere manier dan hij geleefd had voor hij stierf. Wat deze vrouw terug krijgt is een toekomst, onder de vorm van nabijheid, van kracht en hoop die zij onverwacht mag ervaren. Dit verhaal doet mij ook denken aan het getuigenis van Sabine, op Hemelvaartsdag, over wat zij beleefde na de dood van haar zoontje.

In het evangelieverhaal blijkt uit de reactie van de omstaanders dat het gebeuren waarvan zij getuige zijn, een bewustzijn in hen wekt. ‘God heeft zich om zijn volk bekommerd’, zeggen ze. Vanuit hun betrokkenheid op het verdriet van de weduwe, erkennen zij dat God naast hen staat. Dat Hij zich nooit afzijdig houdt van de tranen en het leed van kwetsbare mensen. Maar dat Hij hun machteloosheid deelt en meer zelfs, dat Hij de macht van de dood ongedaan maakt. Wie hierop durft vertrouwen, zal niet eindigen op een doodlopende weg.
Hoeveel mensen zouden er vandaag niet zijn, die ronddolen zonder enig perspectief. Mensen die zich in hun lijden vereenzaamd voelen. Of anderen die in een situatie gevangen zitten, als in een graf. Zovelen zijn er die in deze wereld geen toekomst meer kunnen ontwaren.

In de evangelietekst is er een levendige stoet rond Jezus. Mensen met in hun ogen en in hun ziel de belofte van nieuw leven, dankzij hem. Maar op dezelfde weg is er ook die rouwstoet, die de andere richting uitgaat. Mensen met de dood in hun hart, zonder hoop of verwachting, zonder toekomst. Hier komen leven en dood elkaar tegen. Iets wat in onze wereld misschien wel voortdurend gebeurt. Toch kan er iets heilzaams plaats vinden wanneer zij die het leven dragen, zich bekommeren om wie in de stoet van de dood terecht gekomen zijn. De dood kan niemand opheffen. Maar er zijn vele manieren van sterven, waarbij wij er toch kunnen voor zorgen dat er nieuwe levenskansen geboden worden.
Door mensen niet alleen te laten, door onvoorwaardelijk leven te bieden en kracht te lenen aan wie het nodig hebben, door blijk te geven van vertrouwen in morgen en overmorgen, door tegen de nuchtere feiten in toch verhalen van hoop te blijven vertellen. Of zoals Marcel op Pinksteren zei, door de liefde te leren die over alles heen blijft verbinden.
Dan zullen wij ontdekken dat iedere glimp van toekomst die we voor iemand helpen bereikbaar maken, onze eigen toekomst alleen maar kan verhelderen.

Offerande – Muziek: J.S. Bach Triosonate voor sopraanblokfluit, nr. 3 Andante
Lied nr. 149: "Het oergebaar"
Tafelgebed nr. 164: “Gij die de stomgeslagen mond verstaat”
Onze Vader
Communie – Muziek: Schubert, "Der Tod und das Mädchen", nr. 6 Andante


Wie durft vertrouwen op een God die onze machteloosheid deelt en dat in mensen om zich heen mag ondervinden, die zal niet eindigen op een doodlopende weg. Dat is de klemtoon die ik in deze viering heb willen leggen. En dat is ook de toon van Psalm 30

Psalm 30 (Nieuwe psalmvertaling, H. Oosterhuis)

De avond begint met droefheid,
met vreugde de nieuwe dag.
Jij hebt mij omhooggetrokken
diep uit de afgrond, ik werd
al tot de doden gerekend.
Ik was overmoedig - gelukkig,
mij zal niets gebeuren, dacht ik.
Wie keerde zich af van wie
dat ik wankelde, viel?
Ik heb je geroepen, gesmeekt:
wat heb je eraan als ik doodga
en in een graf word gelegd?
Heeft stof en as een stem,
zal een dode je zingen?
Toen heb je mijn wanhoopstranen
veranderd in tranen van lachen.
Ik ging in rouw, jij hebt mij
gekleed in blinkend wit.
En nu zing ik dit lied:
Dank je, dat ik weer leef.
En zwijgen zal ik niet
over al wat geschiedde.
Want zwijgen kan ik niet.
De avond begint met droefheid,
met vreugde de nieuwe dag.

Lied 569: “Die mij getrokken uit de schoot” (H. Oosterhuis)

Die mij getrokken uit de schoot,
mij mens genoemd hebt en geëigend,
mijn ogen wende aan het licht,
mijn voeten zette dat ik stond,
mij hebt doen weten dat ik gaan kon,
dat ik zou komen waar Gij zijt.
(...)
Die ongezien mij trekt tot U
U zal ik ongezien vertrouwen
laat mij niet over aan mijzelf.

Zegen

 

------