------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




30 augustus 2015: 22e zondag

Jezus en de Wet volgens Marcus (7,1-19)

Marcel Braekers

Openingszang 549: “Niet als een storm, als een vloed”

Begroeting


In de geschiedenis zie je altijd weer die pendelbeweging gaande van extreem links naar extreem rechts. In de geschiedenis van het christendom is dat pendelen van conservatief naar progressief en weer terug, of van uiterst stipt en wettisch naar extreem open en ongeordend. Soms stel ik mij vragen zoals Umberto Eco in zijn roman De slinger van Foucault: wat veroorzaakt die beweging? Bestaat er voorbij het bewegen een vast punt en hoe verhoudt zich dat dan tot de beweging? Is er iets of iemand die de pendel in de hand houdt? Het zijn ingewikkelde vragen die niet geschikt zijn voor een gewone zondagmorgen. En toch kan ik er niet omheen ze te stellen vanuit de druk die van de evangelielezing uitgaat.

In het evangelie van deze zondag gaat het uitvoerig over de houding die Jezus en zijn leerlingen aannemen tegenover de Joodse Wet. Wat we met zekerheid weten is dat de uit het heidendom bekeerde christenen vanaf Paulus een grote vrijheid genoten. Paulus is immers de Joodse theoloog die pleit voor de afschaffing van de Wet, want die brengt alleen maar ellende mee. De Wet leert me wat ik fout doe en zadelt mij met schuldgevoel op, maar biedt me geen bevrijding, aldus Paulus. Daarom stelt hij het gebod van de onvoorwaardelijke liefde als norm en de transformatie van de mens ‘in Christus’.

Hoe Jezus zelf tegenover de Joodse Wet stond, is veel minder duidelijk. Zeker in het evangelie van Mattheüs zegt Jezus dat Hij de Wet tot voltooiing komt brengen en dat geen jota of haaltje van de Wet zullen verdwijnen. Maakte Hij zelf daarmee een onderscheid tussen de fundamentele Wet en de later toegevoegde regeltjes of zagen de evangelisten het zo? Het is een belangrijke vraag ook voor ons en voor deze tijd. We zitten immers zelf in een pendelbeweging komend van heel streng en geëvolueerd naar een tijd waar nauwelijks nog voorschriften gelden. De Leuvense godsdienstpsycholoog Antoon Vergote zei ooit: “Toen wij jong waren was in de Kerk ongeveer alles verboden en wat niet was verboden, was verplicht”. Het vat goed samen hoe het leven van christenen was georganiseerd. Tot ongeveer de jaren ’60 aankwamen en alles wat dat leven ordende in vraag werd gesteld. Dus voortaan geen 3 keer per dag het angelus bidden, de zondagsplicht raakte in onbruik, geen vasten- of quatertemperdagen meer, kinderen worden gepland, enz. Of het een gelukkige evolutie is zal de tijd uitwijzen. Maar dit is de context van waaruit we het evangelie herlezen en ons vragen stellen over de draagwijdte van wetten toen en vandaag.

Smeekgebed 114: “God onze Vader wij roepen U”

Gebed

Vader zijt Gij van al wat leeft
En Schepper van al wat adem heeft,
Maar wij leven los van de hemel,
En waar wij uw Geestesadem ontberen,
Lopen wij vast in eigen zaken en zorgen.
Open ons hart voor de adem van uw liefde,
Open ons oog voor de vlam van uw licht,
Open ons oor voor de roep van uw stem,
Opdat onze handen zich openen
En wij zullen delen
Het leven dat wij ontvingen.     (S. de Vries)

Inleiding op de lezingen

Iedere Israëliet zou dag en nacht de Thora zachtjes voor zich uit moeten murmelen, zo staat in de Bijbel. En er is een lange psalm die een voortdurende lofzang is op de Wet en het leven volgens de Wet. Het is psalm 119 waar we nu een fragment uit horen. Het is de achtergrond waartegen de tweede lezing moet geplaatst worden. Marcus maakt een scherpe tegenstelling tussen de Joodse houding en die van Jezus en de leerlingen.

Psalm 119,33-40 in vertaling van H. Oosterhuis , 150 psalmen vrij
Lied 517: “Als regen die de aarde drenkt”
Evangelie van Marcus 7,1--16

Homilie


Dit evangeliefragment was voor Marcus heel belangrijk. Immers hij schreef zijn evangelie voor Romeinse burgers, die niets afwisten van al die kleine voorschriften omtrent rein en onrein. Hoe moest een heidense gelovige zich gedragen die niets van heel deze achtergrond begreep? Tegelijk waren Marcus en de eerste leiders van de jonge christengemeenschap bekommerd opdat een nieuwe, universele moraal zou komen. Daarom was het standpunt van Jezus van groot belang.
Zoals de tekst daar staat zegt Jezus dat de werkelijkheid in se neutraal is, niet goed of kwaad. Al die reinheidsvoorschriften hebben weinig belang, omdat ze slechts de buitenkant van de Wet raken. Daarmee zegt Jezus dus twee dingen: enerzijds verklaart hij de werkelijkheid als neutraal en natuurlijk, ook vuile handen, onreine dieren, een vreemdeling die je aanraakt, een lijk dat je hebt gewassen, het menstruatiebloed, enz. dat alles vormt de realiteit waarmee iedereen te maken heeft. Het kwaad dat de wereld beheerst komt alleen uit het hart van mensen. Maar Jezus zegt ook meer: tegen die Hem kritiseren zegt Hij dat hij de Wet niet wil afschaffen. Ook voor Jezus is de Wet heilig en daarom mag geen jota of haaltje verdwijnen. Hoe kan je die twee standpunten tegelijk verdedigen?

Nogmaals, welk standpunt Jezus heeft ingenomen weten we nooit zeker. Maar op basis van wat de evangelisten schreven krijg ik de indruk dat het woord ‘Wet’ op twee manieren kan begrepen worden: het kan gaan om de fundamentele wet of over de vele voorschriften of wetten die door de latere traditie waren toegevoegd. Sommige gingen over het probleem rein-onrein en daartegen stelt Jezus dat de werkelijkheid in se neutraal is. Soms ging het ook over spitsvondigheden die alleen Joden kunnen uitvinden. Jezus geeft het voorbeeld van ‘korban’. Het was een gebruik dat je over je bezit mocht zeggen dat het ‘korban’ was. Dat betekende dat het later aan de tempel zou geschonken worden. (U mag dat volgens mij nog altijd zeggen voor de Filosofenfontein) Maar in werkelijkheid was het een trucje geworden om te ontsnappen aan de zorg voor zijn bejaarde ouders. Men hoefde hen dan niet meer te onderhouden, omdat men een deel van zijn bezit aan de tempel zou afstaan. Heel verontwaardigd stelt Jezus de vraag: is het verrijken van de tempel dan belangrijker dan te zorgen voor je nabestaanden of voor hulpbehoevenden? De kern van de Wet was immers altijd erop gericht recht en gerechtigheid te bewerken.
Dat was de voltooiing die Jezus wilde brengen. Je moet dus overal en altijd die Wet vanuit je geweten en vanuit de concrete situatie interpreteren om zo haar diepere bedoeling te realiseren. Vandaar dat Jezus op een andere plaats zegt dat je heel de Wet en de profeten kunt samenvatten in die éne zin: God beminnen boven alles en je medemens als jezelf. De bedoeling was dat je door de reductie van alle voorschriften tot deze basisregel de grond van de Thora vanuit grote vrijheid zou realiseren.

De Wet is noodzakelijk, want het kwaad van deze wereld komt vanuit het hart van de mens. Dat kwaad laat zich echter niet bestrijden door altijd maar meer wetten uit te vinden. In de Middeleeuwen kende men het adagium: quid leges sine moribus? Wat baten wetten als de innerlijke morele ingesteldheid ontbreekt? De problemen van geweld, van misbruik van macht en vertrouwen, zullen niet opgelost geraken door nog meer casussen uit te denken. We moeten terugkeren naar de kern van de Thora en dan krijg je een moraal die fundamenteel bevrijdt, want de menselijke vrijheid blijft gerespecteerd. De mens moet zelf nagaan hoe hij in deze omstandigheid het best een fundamenteel principe moet toepassen. Maar anderzijds is er een begrenzing van mijn vrijheid door de vrijheid en waardigheid van de ander die mij beperkt.

We komen uit een periode van overdreven regelgeving. De kerk behandelde haar gelovigen als onmondige kinderen en terecht kwam men daartegen in opstand. Het probleem is dat volgens mij de pendel van heel strikt is doorgeslagen naar een soort van normloosheid. Men heeft niet alleen het kind met het badwater weggegooid, maar ook de badkuip. Er is geen vangnet of fundament waarin de basismoraal kan functioneren. In dat opzicht heeft de evangelische moraal iets belangrijk aan deze tijd te vertellen, want het gaat Jezus uiteindelijk om het hart van de mens en de zuivere gezindheid waarin men omgaat met het leven.

Groot dankgebed 158
Na de communie 569: “Die mij getrokken uit de schoot”

------