19 oktober 2014: 29° zondag
Geef aan God wat God toekomt
Marcel Braekers
Openingszang 101: Heerlijk is het te loven de Heer
Gebed
Mijn eerste woord als ik wakker
word
Is een lied voor U, Allerhoogste.
Een lied dat zingt van uw zorg in het holst van de nacht,
Van uw trouw die het morgen laat worden;
Met al de snaren van mijn hart word ik geroerd
Om wat U voor mensen doet.
Zegen ons daarom, God, altijd opnieuw met uw zegel,
Met uw beeld geschreven in ons hart.
U, enig Ene, in tijd en eeuwigheid. Amen
Lied 537:
Zingt van de Vader
Begroeting
Welkom allen op deze zondagmorgen nu wij samen zijn om die Ene te
groeten als de bron van ons leven, als de grond waarop we mogen
staan en als de toekomst waarin we allen hopen thuis te komen.
Vorige maandag zijn we opnieuw gestart met een leerhuis. De bedoeling
is dat we regelmatig samen zitten, ons laten inspireren door een
Bijbelse tekst, vragen en zoeken naar de betekenis die erin ligt
verscholen, om uiteindelijk ons eigen aanvoelen, ons eigen zoeken
met elkaar te delen. Zoals alle beginners beginnen we bij het begin
en gaan we de eerste hoofdstukken van het boek Genesis lezen.
In zon leerhuis wordt je soms verrast door een detail in de
tekst of door informatie over de tijdsgeest, de gebruiken in die
tijd. Soms doet je dat met nieuwe ogen zien. Dat is ook het geval
met het evangelie van deze zondag. Het gaat om het alom bekend verhaal
waarin de farizeeën aan Jezus vragen of men wel belasting moet
betalen. Een heel actuele vraag voor elke Belg die met grote tegenzin
naar tax-on-web gaat en uitzoekt waar hij iets kan aftrekken, ontduiken,
enz.
We luisteren zo dadelijk naar dit verhaal, maar misschien is het
goed om weten dat in de tijd van Jezus de Joden hadden bekomen dat
ze in dat grote Imperium Romanum een eigen munt hadden. Overal gold
de Romeinse denarie waarop de beeltenis van de keizer stond, maar
omdat dit naar godenverering rook hadden de Joden bekomen dat ze
een munt zonder beeltenis hadden. Dat kleine detail speelt volgens
mij een belangrijke rol in de discussie die we nu horen.
Refrein 124: Open de woorden die geschreven staan
Mt. 22,15-22
Refrein 124
Homilie
Zoals ik al zei waren in Palestina twee soorten munten in omloop:
één zonder beeltenis voor intern gebruik en één
officiële voor heel het rijk. Wie handel dreef met het buitenland
beschikt over dat geld. Vandaar dat men aan de ingang van de tempel
geldwisselaars aantrof, omdat in de tempel alleen Joodse munten
werden aanvaard. Tijdens de tempelopstand heeft Jezus waarschijnlijk
samen met een deel van zijn aanhang die wisselaars buiten gekieperd.
De vraag van de farizeeërs was niet onschuldig: indien Jezus
ja zou zeggen kreeg Hij iedereen tegen die zich verzette
tegen de romeinse overheersing en uitbuiting. Hij zou daarbij tegen
zijn eigen inzicht spreken zoals later blijkt. Zegt Hij neen
dan kan men Hem ervan beschuldigen het volk op te ruien en heeft
Hij de romeinen tegen zich. Zijn reactie is sluw, intrigerend en
laat ruimte tot meerdere interpretaties. Ik geef er enkele en wel
in een toenemend spirituele volgorde.
De eerste uitleg is eenvoudig:
de vraagsteller heeft blijkbaar connecties met het buitenland, want
hij haalt een denarie met de beeltenis van de keizer boven. Indien
je het een kunt, namelijk handel met de bezetter drijven, dan moet
je ook maar het andere erbij nemen en belasting betalen. Zo ongeveer
kan je de uitspraak begrijpen.
Jezus gaat echter met zijn uitspraak verder: Hij wil niet meedoen
met de hypocrisie van de farizeeën en Herodianen die afwisselend
stokebrand speelden en dan weer susten om geen heibel met de romeinse
soldaten te krijgen. We weten dat iedere volwassen Jood één
denarie per jaar aan de keizer moest betalen. Jezus schijnt zich
erbij te hebben neergelegd dat men aan Caesar moet geven wat hij
opeist, maar ook niet meer dan dat. Vandaar dat Jezus daar in de
tempel staande oproept van de keizer geen god te maken en niet mee
te doen met de keizercultus die overal begon op te komen.
De eigenlijke betekenis van
dit stukje ligt in de religieuze invulling die Jezus aan het gebeuren
geeft. Het gaat erom dat je aan God geeft wat God toekomt. Zoals
de munt de beeltenis van Caesar draagt en daarom aan hem wordt gegeven,
zo dragen wij allemaal de stempel van God in ons. De mens is beeld
van God en daarom geroepen hieraan gestalte te geven. Met beeld
bedoel ik niet dat in onze ziel een chip is ingeplant of een vastgelegd
programma. Wel dat we verlangen, openheid, stille verwachting zijn
naar Iets of Iemand die vervulling geeft, openheid naar een volheid
die door geen aardse werkelijkheid wordt gegeven en daarom onrustig
maakt en hoopt in de Ene vervulling te vinden.
We dragen niet alleen Gods beeld in ons, maar worden opgeroepen
aan God te geven wat God toekomt. Maar wat komt Hem toe, waar kijkt
Hij naar uit? In de psalmen staan prachtige teksten die een aanwijzing
geven. Wat God van de mens vraagt zijn geen offers van wat de aarde
biedt, maar een rouwmoedig hart. Of op andere plaatsen lees je:
breng lof en dank aan God en erken Hem als Heer van het leven. Aan
God geven wat God toekomt betekent dat Hij uitziet naar de
mens die zich in vrijheid keert naar Hem, die zingt en speelt vanuit
vreugde omdat zijn hart vervuld wordt door deze ongrijpbare liefde.
Het is en daarmee leg ik al een link met volgende zondag
God beminnen met heel je hart, je ziel en je verstand, en
de naaste beminnen als jezelf.
We sluiten daarom de woorddienst af met een deel van psalm 50.
Psalm 50,1-15
Groot dankgebed + refrein 123:
Keer U om naar ons toe
Na de communie 563: Kom in Mij
|