------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




4 mei 2014: Derde Paaszondag

De tocht van gelovigen zoals de Emmaüsgangers


Marcel Braekers

Openingszang 363: “Gij zijt voorbijgegaan”

Begroeting

‘Gij zijt voorbij gegaan’, die woorden van lied 363 zullen tijdens heel deze woorddienst de grondtoon vormen. Centraal in deze viering staat het verhaal van Emmaüsgangers, een verhaal van gaan en ontmoeten, van bijna voorbij gaan en blijven. Uiteindelijk is het een verhaal van geloven.

Iedereen kent wel dat verrijzenisverhaal opgetekend door Lucas, dat getuigt van een uitzonderlijke schoonheid zowel literair als spiritueel. De evangelist, zo vermoed ik, heeft het gecomponeerd als een soort allegorie om zo aan zijn medegelovigen duidelijk te maken hoe geloven ontstaat, groeit en volle draagwijdte bereikt.

Het begint allemaal met het mijmeren van ontgoochelde, verweesde en zoekende mensen, die steun bij elkaar zoeken en tot een echt gesprek komen. Bij een echt gesprek weet je niet waar het naar toe gaat. Je deelt met elkaar, luistert en wacht. En soms kan het gebeuren dat je denkt: ‘Dit is een geschenk, iets wordt mij gegeven’. Zoiets moeten de leerlingen hebben ervaren, want Lucas beschrijft hoe voor hen Iets van het oneindige nabij kwam en hen begon te intrigeren en mee te trekken. En dan kwam dat beslissende moment: wat doe je met dat meer? Wat gebeurde met de leerlingen en wat gebeurt er met ons als je voelt dat die weg jouw weg is, als je ontdekt hoe anderen in datzelfde schuitje zitten en met dezelfde vragen, dezelfde zoekende onzekerheid zitten, maar met je meegaan?

Lied 365: “Licht dat ons aanstoot in de morgen”

Gebed

Het Paaslicht
Hebt Gij ons gegeven,
En tot nieuwe mensen
Hebt Gij ons gemaakt.Met nieuwe ogen
Mogen wij zien,
Mensen
Met goede moed,
Getroost door Uw Geest;Blijf onze ogen openen,
En ons de adem geven
Voor het lied
Waarin de bevrijding weerklinkt,
Opdat wij instaan
Voor opstandingsleven,
Vrijheid en bloei
Van uw mensenkinderen. (S. de Vries)

Lucas 24, 35-48

Homilie I

Twee mensen wandelen pratend en mijmerend van Jeruzalem naar Emmaüs. Daarmee is de toon gezet vooral als je bedenkt dat Lucas eigenlijk een verhaal vertelt over zoekend geloven. Er is daar allereerst die ervaring dat een vriend werd vermoord en met hem een hele wereld van hoop en toekomst ineenstort. Hoe herstel je daarvan? Er stappen daar twee mensen die machteloos moeten meemaken dat ze hun leven (het leven) niet in handen hebben. Wat ze kunnen doen is enkel maar delen met elkaar en in het delen voelen hoe klein ze zijn geworden. Heel fijntjes vermeldt Lucas dat ze van Jeruzalem naar Emmaüs gaan. Ze gaan weg van de plaats van het grote geloof, de plek met de sterke rituelen en het zekere weten en gaan zo de avondschemering in.

Zo begint geloven, zegt Lucas: op het ogenblik dat men door het leven wordt neergehaald, dat men beseft het niet meer in de hand te hebben en ook niet meer weet hoe het verder moet. Misschien zijn we het vergeten na zoveel jaren vertrouwdheid met kerk en geloven en gezien vanuit de opvoeding die we kregen, maar ook voor ieder van ons en voor onze gemeenschap is het ooit zo begonnen. Ik bedoel dat moment dat je als individu of ook als gemeenschap voelt dat je het leven niet in de hand hebt, dat je als gemeenschap niets meer hebt om op te pochen en dat je voelt hoe kwetsbaar we zijn. Deze plek, onze toekomst, kinderen en jongeren en hoe zij zullen evolueren.

Daar begint geloven, zegt Lucas: niet bij het zien van een groot licht of een bekeringservaring waardoor je van je paard wordt getrokken, maar bij dat stille, wat machteloze mijmeren. Geloven moet daarom altijd opnieuw beginnen, het is nooit iets dat definitief is verworven. En dan ontdek je dat je blijkbaar niet de enige bent. De basis van geloof, de eerste stap is de ervaring dat je een weg gaat, misschien ook weg van de grote zekerheden, samen de avond tegemoet.

Lied 589: “Geen weg is te lang”

Homilie II


Toen de leerlingen zo met elkaar in gesprek raakten gebeurden er twee belangrijke dingen: er naderde een derde, schrijft Lucas, die in hun gesprek een toenemend belangrijker plaats begon in te nemen. En er was de tweede ervaring: toen ze thuis kwamen en die derde weer verdween, gingen ze aan tafel en vierden ze eucharistie waardoor die derde weer wel aanwezig was, maar zo dat je Hem niet herkent. Of: als je meent te kennen en meent beslag te leggen op die Ander Hij verdwijnt.

Lucas schreef zijn verhaal 2000 jaar geleden, maar het is ook bedoeld voor ons vandaag. Maak je zelf ooit gesprekken mee waarbij Iets of Iemand nabij komt? Misschien ben je zelfs niet met elkaar aan het spreken, maar lees je wat hij schreef en dacht.
De mooiste ervaring die ik dit jaar met Pasen had was een klein briefje dat ik van een medebroeder kreeg. Hij is bijna blind en kan alleen nog met behulp van een sterke machine lezen en soms enkele woorden op een stukje papier in moeilijk geschrift krabbelen. De tekst ging als volgt:

U
Dichter dan dichtbij
Zegt tot ons
Evenbeeld van God
Dichter dan dichtbij

Plots voelde ik mij dichter bij hem dan bij zoveel anderen. Ik zie hem zo voor mij: zittend in zijn zetel met zijn pet een beetje scheef luisterend naar de voorgelezen Bijbel (hij heeft een apparaat waardoor hij elke dag naar een stuk uit de Bijbel luistert) of bij een stukje muziek, in zijn kamer van het verzorgingstehuis.
Maar van binnen was het voor hem Pasen een ervaring van ‘dichter dan dichtbij’ en wenste hij mij dat ook. Een moment dat die derde nabij kwam en voor mij de Schrift ontsloot, zo heb ik dat briefje beleefd. Mooi dat hij schreef ‘dichter dan dichtbij’ en vb. niet ‘nader dan nabij’ want op dat ogenblik was hij voor mij misschien onbedacht en ongewild een dichter.

Herken je ook zulke momenten? Soms maak ik het hier ook mee in de gemeenschap: dat iets wordt gezegd of getoond dat diep ontroert en mij een aanzet geeft om die Derde te voelen naderen.
Lucas vervolgt: toen de leerlingen dat meemaakten wilden ze niet dat die Derde zomaar voorbij zou gaan, want het was al avond. Er was geen ander perspectief, geen houvast, geen zekere grond om op te staan. En wat doe je dan?

Ze zijn gaan doen wat ze die Jezus zagen doen: ze zijn aan tafel gaan zitten en hebben het brood gebroken. Wellicht niet zoals wij: eerst een woorddienst, dan offerande, groot dankgebed en het delen van het brood. Het was wellicht veel eenvoudiger. Maar in de context van hun gesprek, in dat samenzijn van zoekend een weg gaan was dit rituele breken een moment van herkenning. De ritus en de symbolen brachten hen terug naar de tijd dat ze samen met Jezus aan tafel zaten. Hij was er weer, niet tast- en zichtbaar maar aanwezig als afwezige. Ze herkenden Hem als gave, maar moesten tegelijk bekennen dat ze slechts brood in hun handen hadden. De leerlingen zaten daar samen als de eerste christenen die voortaan leefden vanuit het gemis, de onmogelijkheid om te zien en te ervaren, en die toch een overvloed wisten. De gave of het surplus dat je niet verwacht, niet kunt voorzien, maar dat gelukkig maakt.

Daar gaat het uiteindelijk ook voor ons om en dat is de thematiek die heel deze verrijzenistijd beheerst. Jezus is verrezen, Hij is daar, je kan Hem niet grijpen of begrijpen, je kan Hem alleen oproepen en nabij halen door te zingen, te breken en te delen. Daarom stel ik voor deze woorddienst af te sluiten met het refrein 361. Ik stel voor dat we het zingen en zingen tot de gaven van brood en wijn op tafel staan.

Lied 361: “Surrexit Dominus vere”
Tijdens grote dankgebed refrein 134: “Laudate omnes gentes”
Na de communie 195: “Met vrede gegroet en gezegend met licht”

------