------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




30 maart 2014: Vierde Zondag van de Vasten

God kijkt niet naar het uiterlijk

André Benoit

Verwelkoming

Blaas op de ramshoorn, kondig een heilige vastentijd aan. Dit is de stijl waarmee Joël ons in deze vastentijd wil wakker schudden. En al wie Marcel de vorige zondagen op de ramshoorn heeft horen blazen kan zich iets van dat opschrikken voorstellen.
Het krachtig verkondigen van de vastentijd is het signaal dat er iets moet veranderen. Het vraagt aandacht voor onze kern waarvan we de puurheid moeten bewaren, voor de voornemens en overtuigingen waarvan de scherpe kanten soms wat ondergesneeuwd geraken, voor de gloed van een nabijheid met de Geest die zich dikwijls achter de alledaagse nevelen dreigt te verbergen. Het doet ons vragen van welke sleur, verdwazing en egoïsme we ons moeten ontdoen om onze kern weer met overtuiging in de armen te kunnen sluiten en om het elan van de nabijheid met de Geest te voelen.

Verzamelt het volk, zegt Joël, belegt een bijeenkomst, brengt iedereen samen ook de ouderlingen en de kinderen en de zuigelingen, ja, haal zelfs de bruidegom en de bruid uit hun kamer. Het moet dus wel om iets belangrijks gaan. Iedereen samenroepen betekent, denk ik, niet alleen dat het van belang is dat iedereen de boodschap hoort, maar ook dat men het samen hoort, van elkaar weet dat men het gehoord heeft en dat men hoopt dat iedereen samen erdoor geraakt wordt. Het is zoals wij en vele andere gemeenschappen het belangrijk vinden, dat we de vasten samen beleven en, zelfs onuitgesproken, hierin iets aan elkaar hebben, dat we ons een beetje in een verbond met elkaar voelen.
En dan staat hier een gieter, symbool voor het werk van kleine boerengemeenschappen in Senegal waarover we het deze Vasten al enkele keren gehad hebben. Gedurende enkele weken bezig zijn met deze mensen, met hun problemen en de oorzaken ervan, hun aanpak, veerkracht en gemeenschapszin leren kennen, dit is denk ik een van wegen om iets van onze eigen kern weer aan te sterken. En de gieter, dit allereenvoudigst werktuig dat gebruikt wordt voor het grote ideaal van een betere toekomst, het kan ons wat petieterig voorkomen, iets voor een bloembak op het balkon op de vijfde verdieping. Misschien hadden we hier liever zo een grote tractor zien staan. Iets wat imponeert. Maar de mensen in Senegal doen het er wel mee en in de lezingen van vandaag horen we iets dergelijks, hoe namelijk twee allesbehalve indrukwekkende mensen plots heel belangrijk worden.

In die geest zingen we Lied: 709: “Voor kleine mensen is Hij bereikbaar”

Gebed

We luisteren nu naar het bekende verhaal van de uitverkiezing van de kleine David om koning van Israël te worden. Jahweh stuurt de profeet Samuel naar Isaï in Bethlehem om een van diens zonen als toekomstige nieuwe koning aan te wijzen.

Lezing: Samuel 16, 4-13Commentaar bij Samuel 16 4-13

Het is dus niet de rijzige oudste zoon van Isaï die door Jahweh aangeduid wordt, maar de jongste en de kleinste, diegene die men zelfs vergeten was aan Samuel voor te stellen. Hij wordt aangeduid. “Want God kijkt niet naar het uiterlijk, maar naar het hart”. Dit is ook de boodschap die ons in deze vastentijd voorgehouden wordt: ons te bezinnen over ons eigen hart en innerlijk.

Een mooie aanvulling bij deze lezing vinden we in een voorafgaande passage uit het boek Samuel. Daaruit blijkt dat Samuel eigenlijk eerste van geen koning wou weten. De Israëlieten hadden lange tijd alleen hun verbond met de ene God, Jahweh, als basis van hun identiteit als volk. Maar zoals de andere volkeren wilden zij mettertijd ook een politieke identiteit en eenheid en vandaar het verlangen naar een koning. Jahweh voelde daar niets voor, Hij gaf Samuel de opdracht de Israëlieten te wijzen op de servitudes die met een koningschap zouden samenhangen (de koning zou land opeisen, de mannen verplichten voor hem te werken…). De Joden bleven echter aandringen. En in dit spanningsveld is dan misschien de mooie psalm 72 ontstaan over het beeld van de koning die de Joden zich wensten: “Geef uw wijsheid, God, aan de koning…dat hij een herder mag zijn voor uw mensen…voor uw arm volk een rechtvaardige rechter…die opkomt voor de misdeelden…recht doet aan de minsten der zijnen…”
Met zulk een koning moest Jahweh zich wel verzoenen want dit was het profiel van een koning die de ethische traditie van het Verbond zou voortzetten. Dat deze kwaliteiten en opdrachten in verband gebracht worden met een jongetje dat men letterlijk van achter de koeien (in dit geval van achter de schapen) is gaan halen, is wel iets dat stil maakt en doet nadenken over wat God met mensen voorheeft.

Lied 512: “De Heer heeft mij gezien”

Homilie bij lezing uit Johannes


De tweede wat langere lezing komt uit het Johannes-evangelie en gaat over de genezing van een blindgeborene. Zoals altijd bij Johannes gaat het niet alleen of zelfs niet vooral om het simpele feitenrelaas maar wordt er een hele symboliek en theologie in uitgedrukt. Maar het blijft wel zo dat ook hier in een onbeduidend, verstoten iemand de werking van God geopenbaard wordt. Let bij de lezing op de diepere betekenis van het zien, op het lange verhoor door de Farizeeën en op het oordeel van Jezus over de Farizeeën.

Lezing Joh. 9: 1-41

In zijn commentaar op deze tekst schrijft Jan Nieuwenhuis dat ‘zien’ door Johannes opgevat wordt als ‘zien zoals God ziet’. Het is een zien waarbij men betrokken wordt en begaan is met wie of wat men ziet, het is een zien waarbij men zich de ellende aantrekt, een ‘zien’ dat tot actie en bevrijding wil overgaan. ‘Ik heb de ellende van mijn volk gezien’, zei Jahweh. Zo zag hij ook Abraham en vroeg zich af wat Hij voor en met deze man kon doen.

Zien is zo ook voor de mens: met betrokkenheid zien en ook zichzelf en zijn roeping in dat perspectief zien. Het is inzien dat God op die manier ziet. Wie dit niet ziet die is blind en wie dit soort zien niet tot zich wil toelaten die is ‘in zonde’. De blindgeborene wordt door Jezus van zijn fysieke blindheid genezen en ook van het idee dat de schuld voor deze blindheid in zijn eigen zondigheid of die van zijn ouders moet gezocht worden. De man begint ook op een andere wijze te zien: hij erkent Jezus als profeet, zelfs als de Mensenzoon waarvoor hij op de knieën valt. En hij laat zich ook niet intimideren door de hoge heren die hem ondervragen of zelfs beledigen: “het is die Jezus die mij genezen heeft” zegt hij, “hoe, dat weet ik niet, dat heb ik jullie al gezegd, jullie luisteren zeker niet?; “hoezo jullie kennen die man niet, dat is wel zeer verwonderlijk, iemand die de kracht heeft om mij te genezen en jullie kennen hem zelfs niet!”
Dat is niet de stijl die men van iemand verwacht die tot voor enkele uren een uitgestoten, blinde bedelaar was. Een groot verschil met zijn ouders: die houden zich op de vlakte, ze willen geen moeilijkheden met de Farizeeën die de volgelingen van Jezus uit de synagoge willen bannen.
Wat ook opvalt in deze Johannestekst is de grote plaats die het verhoor door de Farizeeën inneemt. Zij wantrouwen deze man, de genezing verstoot tegen de sabbatwet (omwille van het kneden), de genezer kan dus niet uit de kracht van God handelen, ze kennen die man niet en alles wat ze niet kennen en beheersen, is te verwerpen; ze beleren de blindgeborene dat hij al heel zijn leven in zondigheid leefde en tenslotte gooien ze hem buiten. Zij zijn het symbool van een kerkgezag dat alles weet en alle gezag naar zich toetrekt en de gemeenschap in alles wil controleren. Johannes, zo zegt Nieuwenhuis, verwijst hiermee naar de ervaringen van zijn eigen joods-christelijke gemeenschap (ca. 50 jaar na Christus) die ook bekampt en belasterd werd door ‘de synagoge’.Het oordeel van Jezus over de Farizeeën is hard. Wanneer Hij zegt dat Hij in de wereld gekomen is opdat de niet-zienden zouden zien en de zienden blinden worden, reageren de Farizeeën met de vraag: “Zijn wij dan ook soms blinden?” Waarop Jezus antwoordt: “Als jullie blinden waren zouden jullie geen zonde hebben; maar nu zeggen jullie: wij zien. Jullie zonde blijft.” M.a.w. indien jullie in de onmogelijkheid zouden zijn om deel te hebben aan het zien zoals God, dan zou jullie geen schuld treffen. Maar nu zeggen jullie zelfgenoegzaam dat jullie alles zien zoals het moet en staan niet open voor een andere manier van zien, daarom blijft jullie zonde, blijven jullie jullie roeping van verbondenheid met God verraden.

Moge God ons voor dit soort blindheid behoeden en moge deze Vastentijd ons helpen om te zien zoals God en ons betrokken te voelen op de wereld en op de anderen. En willen leven in dat Licht.
------