------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




10 maart 2013: vierde vastenzondag

        Waarom bezoekt Gij mij? (Lc. 15, 11 – 32)

Marcel Braekers

Openingszang 569: “Die mij getrokken uit de schoot”

Die mij getrokken uit de schoot,
Mij mens genoemd hebt en geëigend,
Mijn ogen wende aan het licht,

Mijn voeten zette dat ik stond,
Mij hebt doen weten dat ik gaan kon,
Dat ik zou komen waar Gij zijt.

Die als ik neerzit aan de kant
Van weg en omweg, moe en dorstig,
Mij overschaduwt met uw Naam.

Die toen ik neerlag in het stof
Mij hebt omgeven met uw duister
Dat geen gedierte mij verslond.

Die ongezien mij trekt tot U,
U zal ik ongezien vertrouwen
Laat mij niet over aan mijzelf. (H. Oosterhuis)

Begroeting

Vier keer begint het lied dat we net zongen met ‘die’ en elke keer wordt daarbij een andere fase van het leven opgeroepen vanaf de geboorte tot in de dood. Zoals zo vaak in de teksten van Oosterhuis schuilt achter de woorden een mystiek verlangen om eindelijk in de Godheid opgenomen te worden en zo thuis te komen.

Lees nogmaals hoe hij de geboorte beschrijft: ‘je trok mij uit de schoot, je wende mijn ogen aan het licht, je zette mijn voeten zo dat ik kon gaan en komen waar Gij zijt.’
Maar hoe moeizaam is het volwassen te zijn: ‘als ik neerzit aan de kant, moe en dorstig, dan overschaduw je mij met je naam. En als ik neerlig in het stof omgeef je mij met je duister.’
En waar gaat het met mij heen? ‘Jij trekt mij naar je toe, opdat ik Jou blindelings zou vertrouwen, zodat ik niet aan mijzelf ben overgelaten.’

Omdat de tekst zo mooi en zo rijk is, wil ik u uitnodigen hem nogmaals met heel uw hart te zingen. Nr. 569: “Die mij getrokken uit de schoot”

Dit is een lied over thuis komen en geborgen zijn. Daarover gaan ook de twee lezingen van deze zondag. Na veertig jaar zwerven komt het Joodse volk eindelijk aan in dat land van belofte. Ze houden op manna te rapen, want er is vitaminerijk voedsel, fris water, groenten en fruit. Eindelijk een thuishaven. Zo vergaat het ook de jongste zoon. Na een tijd van dolen en zoeken, keert hij terug en vindt hij zijn bestemming.

Wij lezen die teksten niet zomaar, enkel voor onszelf of voor onze kinderen. Deze vastentijd voelen we ons bijzonder verbonden met de mensen in Noord-Oeganda, die na jaren van oorlog en geweld hopen thuis te komen op hun eigen land en in hun eigen gemeenschap.

Lied 315: “Wat ik gewild heb”

Gebed

God van alle leven,
Wij danken U om wat U ons gegeven hebt:
De aarde en haar vruchten, genoeg om van te leven,
De liefde en zorg van anderen bij wie wij mogen thuis komen.
Wij danken U boven alles om uw nooit aflatende nabijheid:
U die ons zette op vaste grond en leerde gaan om te komen waar Gij zijt.
Blijf naar ons uitzien, blijf ons zoeken, ook al dolen we ver van U weg,
Opdat we U leren vertrouwen als een veilige thuishaven.

Eerste lezing Jozua 5, 9 – 12
Lied 717: Psalm 126 “Als God ons thuis brengt”
Lucas 15, 11 - 32

Homilie

Wat een prachtig verhaal, samen met dat van de barmhartige Samaritaan en nog enkele andere parabels behoort het tot de wereldliteratuur, zowel voor gelovigen als voor ongelovigen. Meestal noemt men deze parabel tegenwoordig ‘de parabel van de liefdevolle vader’. Maar ik ben het daar niet mee eens en houdt van de ouderwetse titel ‘de parabel van de verloren zoon’. Waarom? Omdat het verhaal begint bij de zoon, die vrij wil zijn en revolterend zijn eigen weg gaat. Pas dan komt via zijn gedrag de vader in zicht. In de hedendaagse theologie zou men zeggen: Over God kun je maar spreken vanuit de mens. Thomas van Aquino begint zijn Summa met de vraag ‘wie is God’ en pas dan ‘wie is de mens’, tegenwoordig denkt men net omgekeerd. Zo vertelt Jezus in hedendaagse woorden over de mens en God.

Wie is de mens? En de parabel antwoordt met: hij is een opstandig wezen, dat zelfstandig wil zijn, zich losrukt van zijn wortels om zijn eigen weg te gaan. Zo deed hij reeds in de tuin van Eden, en zo blijft hij altijd opnieuw doen. Misschien is die opstandigheid zelfs nodig om tot zelfbewustzijn te komen en tot besef van de anderen. Het is toch opvallend dat alleen de jongste zoon echt leert, en dat allen hij een besef krijgt van de diepe aard van zijn vader.

Tegelijk, zo schijnt Jezus te suggereren, is die mens uit zichzelf niet goed in staat zijn weg uit te bouwen. Vanuit zichzelf verliest hij zich in het verkwanselen van zijn kansen. Die jongste zoon, of mag ik zeggen dé mens, eist zijn deel op en gaat het verkwisten. En tot overmaat van ramp breekt er hongersnood uit in het land. Hij wordt van de ene dag op de andere een slaaf, iemand die in loondienst het meest vieze werk moet doen: onreine varkens hoeden. Pas op dat ogenblik komt hij tot nadenken. Tot dan had hij geleefd als een naïeve, verwende dandy. Door tegenslag en armoede komt hij tot denken. Wie ben ik, hoe was mijn thuis, welke toekomst heb ik? Pas nu komt hij tot zelfbesef en gaat hij terug naar zijn wortels, nu als een ander mens.

Eigenlijk komt nu eerst de vader in zicht. De eerste keer treedt hij op als een soort sullige man, die zich door zijn zoon op zijn kop laat zitten. Nu wordt pas duidelijk dat hij geen lamme goedzak is, maar een uitzonderlijk iemand. Hij gunde zijn zoon zijn zelfstandigheid en geeft hem gezag over de aarde. Zo is God, zegt Jezus. Tegelijk blijft Hij uitzien naar de mens in de hoop dat die mens in vrijheid kiest voor een relatie met Hem. Het woord ‘uitzien’ is te zwak. De vader rent naar zijn zoon, hij laat hem nauwelijks uitspreken, geeft hem een nieuw kleed en een ring, symbolen van een nieuwe identiteit.

De opstandige zoon heeft iets geleerd, dat voor de ander helemaal verborgen blijft. Die zit vast in jaloezie en verbittering en kan niet aannemen hoe belangrijk het is dat mensen altijd weer een nieuwe kans krijgen, dat we het recht hebben ons te vergissen, te zoeken, te prutsen om zo stilletjes aan onze weg te vinden, die heel eigen, unieke weg, die voor ieder zo anders is.

Het verhaal is echter een verhaal van verliezen en vinden en van vreugde om wat men zo ontdekt. Niet toevallig vertelt de evangelist Lucas het tezamen met de parabel van de goede herder en het verloren schaap en de parabel van de verloren drachme. ‘Er is in de hemel meer vreugde om één zondaar die zich bekeert, dan om 99 rechtvaardigen’ zegt Jezus. De vreugde om het vinden van zijn bestemming, het aankomen in de liefde van een wachtende God is oneindig.

Hoe zou het verder zijn gegaan in dat gezin, vraag ik mij af? Er wordt daarover niets gezegd, maar wat verder staat de parabel van de barmhartige Samaritaan. En Lucas gebruikt hetzelfde Griekse woord om te beschrijven hoe de vader naar zijn zoon uitkeek en hoe de Samaritaan naar de gekwetste langs de weg keek. De hint is duidelijk: zoals God uitziet naar de mens, hoort de mens uit te zien naar de ander, die neerligt in verlorenheid. Het gaat om een empathisch, participerend kijken, waarbij zien en handelen tot één geheel worden. Dat is de weg die we naar Pasen toe hebben te gaan.

Een mooi lied dat die liefde van God voor de mens oproept is lied 579:

Gij met uw onverwacht woord
waarom bezoekt Gij mij?
Hebt Gij dan mensen nodig
om in Uzelf God te zijn?

Groot dankgebed 162
Na de communie 318: “Beeld van een mens”

------