------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




3 maart 2013

                     Heilige grond

Jacques Perquy

Openingslied 103: “Gezegend deze dag”

Verwelkoming

We vieren vandaag uitgebreid de derde zondag van de veertigdagentijd met een aperitief mondial waarin Oeganda en het project ondersteuning aan de landbouw ginds, wordt toegelicht, met een kindernevendienst waar o.m. een exotische fruitkom wordt klaargemaakt en met een woord- en tafeldienst die we aanvangen in de naam van wie we vader mogen noemen, die we langs zijn zoon Jezus hebben leren kennen en wiens geest ons moge blijven bezielen.

We willen ons tijdens deze viering verbonden weten met andere mensen die proberen hun leven in handen te nemen en recht te kruipen. Vandaag: in het bijzonder met de Oegandese vrouwen die na het voorbije oorlogsgeweld terug de grond bewerken om in hun levensonderhoud te voorzien. Daarom staat hier een schoffel: in veel Afrikaanse landen het enige werktuig om het land te bewerken. Werktuig dat men dikwijls in groep hanteert onder het scanderen van een lied, dat het arbeidsritme aangeeft en uiting geeft aan het samenwerken en -leven. Zo houden ze het langer vol.

Ook wij zingen samen om elkaar te bemoedigen: dat we onze inspanning zouden volhouden om bewuster te leven in deze veertigdagentijd.
          ‘Laat ons niet schuilen in onszelf, maar opengaan.
           Herschep in ons de kracht van lotsverbondenheid’

Lied nr 319: Woestijnlied

Voor deze viering hou ik me aan de eerste voorgeschreven lezing: het verhaal van Mozes die God ontmoet bij het brandende braambos. Het gaat om een gekend verhaal dat veel betekent ook voor onze tijd. Ik heb het daarenboven gelezen met een nieuwe blik, aangescherpt door een boek van C. Chalier over geloofsoverdracht. (Transmettre de génération en génération). Eén klein stukje wil ik citeren bij wijze van bezinning en inleiding op de lezing:

Woorden kunnen, net zoals alles wat leeft, sterven van dorst, wanneer niemand ze aandacht geeft en omringt met begrip en zorg; wanneer geen mens ze gestalte geeft; wanneer hun stoffelijke resten aan hun lot worden overgelaten en niemand daar spijt van heeft en ernaar terugblikt. (Octavio Oaz, Liberté sur parole. Paris Gallimard)

De vastentijd is ook een tijd van vergeving en verzoening: verzoening met onszelf, verzoening met anderen. Om ons hiertoe op te roepen zingen we het lied 315:

Lied nr 315: "Wat ik gewild heb"

Inleiding op de lezing


De lezing van vandaag gaat over de roeping van Mozes; één van die mythische figuren uit het oude testament, meer bepaald uit het boek Exodus Mozes komt in het oude.testament. na Abraham met wie de Heer een verbond sloot (lezing vorige zondag),na Isaak en na Jakob die Israël wordt genoemd en die zijn naam geeft aan zijn volk. Jakob had twaalf zonen die even vele stammen zullen vormen van Israël. Eén van zijn zonen was Jozef, die door zijn broers werd verkocht en die het tot onderkoning brengt in Egypte.
Tijdens de zevenjarige hongersnood emigreren de Israëlieten van Kanaän naar Egypte en blijven er meer dan vierhonderd jaar. Daar krijgen ze veel nakomelingen, zodat ze voor de nieuwe farao een bedreiging vormen. Daarom onderwerpt de farao de Israëlieten en laat hen slavenarbeid uitvoeren. Omdat ze toch nog steeds talrijker worden laat hij de pasgeboren jongetjes in de Nijl gooien. Zoals de meesten wellicht (nog) weten wordt Mozes gered en wordt deze opgeleid door een Egyptische prinses.
Het vervolg is minder idyllisch: Mozes vermoordt een Egyptenaar die één van zijn volksgenoten mishandelt en hij vlucht naar Midjan buiten het bereik van de farao. Daar huwt hij de dochter van de priester en wordt er herder. Mozes is een outcast geworden: gevlucht voor de farao en vervreemd van zijn volksgenoten. In Midjan wordt hij door zijn schoonvader wel ingewijd in de gewoonten en denkbeelden van het joodse volk. Hier begint de lezing van vandaag.

Lezing: Uittocht 2, 23-25 en 3, 1 -16

Commentaar

In de liturgiemap van Broederlijk delen wordt ‘heilige grond’ waarop Mozes staat: geduid als een plek waar de mens God ontmoet. Verwijzend naar de grond waar elk van ons staat, waar we wonen, leven en werken en waar we geroepen worden om ons voor anderen in te zetten. Zo is ook de lap grond waar Molly woont en werkt ‘heilig’. Daar werkt ze samen met haar gemeenschap aan een betere toekomst.

De historische plek bij de berg Horeb uit het bijbelverhaal, is in meerdere opzichten een bijzondere plaats: te midden van een onmetelijke dorre stenen woestijn. Er staat nog steeds een bremstruik en sinds de vierde eeuw is daar rond, het Catharinaklooster gebouwd. Het staat aan de voet van de berg Horeb, waarvan Mozes terugkwam met de tien woorden, die het leven tijdens de doortocht van de woestijn zou regelen.

Meer dan de plaats en het moment lijkt mij het gebeuren ‘heilig’ te zijn. Mozes die getroffen wordt door een wonderlijk zicht: een braambos dat brandt maar niet vergaat en een stem, die hem zegt de God te zijn van zijn voorvaderen. Zou zo’n heilig moment ook een vorm van intense introspectie kunnen zijn in de stilte van de woestijn waar een mens alleen op zichzelf wordt teruggeworpen? Een innerlijke omkering waarbij Mozes van buitenstaander, betrokkene wordt en in zijn binnenste hoort zeggen: ‘Ik heb de ellende van mijn volk gezien’.
Per slot van rekening was Mozes tot nu ontsnapt aan de lot van de Israëlieten: als kind uit de Nijl gered, als jongeling een prinsenleven geleid en dan gevlucht om er een anoniem leven als herder te leiden. De ‘roeping’ van Mozes betekent het bewust worden van zijn plaats in de samenleving. Een wisseling van perspectief: niet langer toeschouwer maar echt geraakt door het lot van anderen en overtuigd dat hij moet handelen.

De opdracht is duidelijk: hij moet de Israëlieten bevrijden uit de slavernij, hen wegvoeren uit Egypte en hen wegbrengen naar een land dat overvloeit van melk en honing. De verleiding is groot om deze tekst alleen letterlijk of als een sprookje te lezen. Maar we kunnen de tekst daarvan losweken en die verstaan als een universele boodschap die het ook over spirituele bevrijding heeft. Mensen eraan herinneren dat hun kern van ‘goddelijke oorsprong is en niet op zichzelf bestaat’1 en hen aanzetten los te komen van wat hen verblindt, versuft; hen bevrijden van existentiële leegheid en zinloosheid. Vooral in onze westerse wereld is slavernij er niet zozeer één van materiële aard. Hebben we de ‘ellende van ons volk gezien?’ Voelen wij ons geroepen om daar iets aan te doen?

Bij Mozes gaat dit niet vanzelf: hij wordt overmand door twijfel en schrik voor de consequenties van deze keuze. “Wie ben ik dat ik naar de farao zou gaan?” Wat moet ik zeggen tegen de Israëlieten, wanneer ik zeg dat God mij gestuurd heeft en ze vragen : Wat is de naam van die God?” In de tekst die we vandaag niet hebben gelezen staan nog een resem bezwaren: “de Israëlieten zullen me niet geloven en niet naar me luisteren”(4,1) “Ik ben geen goed spreker. Ik kan de juiste woordenniet vinden”(4,10) “Stuur iemand anders, wie u maar wil”(4,13). Die tekst is heel herkenbaar en actueel. Ook wij hebben momenten dat we scherp bewust zijn van de slavernij waarin mensen vertoeven en dat diep in ons een stem ons oproept om er iets aan te doen. Maar soms zijn we dan als Mozes, die allerhande excuses zoekt en vindt om er niets te moeten voor doen. Ik vind mezelf daarin nog vindingrijker dan Mozes.

Mensen bevrijden van wat hen knecht en klein houdt is, zo lezen we, een goddelijke opdracht. Ja maar zegt Mozes, “als ze mij vragen wat de naam is van die God, wat moet ik dan zeggen?” Een niet zo’n vreemde vraag van een volk dat in Egypte woont waar vele goden worden vereerd. Wanneer de bijbel als één lange zoektocht kan worden beschouwd naar wie God is, dan is de lezing van vandaag een belangrijke schakel.

“Ik ben de God van je vader, de God van Abraham, van Isaak en van Jakob” staat geschreven. En verder “Ik heb de jammerklachten over hun onderdrukkers gehoord, ik weet hoe ze lijden.” (..)”Ik ben afgedaald om hen te bevrijden en hen naar een mooi en uitgestrekt land te brengen” En op de expliciete vraag van Mozes “wat moet ik zeggen als ze vragen “Wat is de naam van die God?” staat ‘Toen antwoordde God hem: “Ik ben die er zal zijn”. Zeg daarom tegen de Israëlieten: “Ik zal er zijn” heeft mij gestuurd. Zo wil ik voor altijd heten, met die naam wil ik worden aangeroepen door alle komende generaties”.

Met dit antwoord moeten we het stellen: het is enerzijds heel affirmatief en anderzijds ongrijpbaar, abstract. Het is de voorbode van het verbod dat Mozes zal afkondigen, dat de mens geen afbeeldingen van God mag maken. Of zoals Mark De Kesel het formuleert ‘alleen God is God’ de mens kan zich daar geen voorstelling van maken. Wanneer hij het wel doet, doet hij onrecht aan het wezen van God.

Een laatste gedachte die ik bij deze lezing wil meegeven is er één van C. Challier, die ik bij begin van de viering aanhaalde: ‘Een god die bevrijdt uit slavernij kan in geen geval gelijken op een idool voor wie men zich ter aarde werpt’.

Tafelgebed 157: “Ik zal er zijn”

Lied nr 222: “Wakend uitzien”

Slotgebed: psalm 12 uit Halverwege van H.Oosterhuis

------