29 juli 2012: 17 ° zondag
Broodvermenigvuldiging in een ander perspectief
Marcel Braekers
Openingszang 101: Heerlijk
is het te loven de Heer
Begroeting
Stel je voor
dat ik deze viering zou beginnen met: En toen ik rond me keek,
zag ik een groep van vermoeide, hongerige en verlaten mensen zitten.
Een kleine groep op zoek naar innerlijk voedsel en troost, die steun
zocht bij elkaar. En toen ik dat zag ben ik hen beginnen toespreken
en vierden we eucharistie.
Waarschijnlijk zou je met zon beschrijving niet erg gelukkig
zijn, want wij zijn toch zelfzekere en sterke mensen met een boodschap
voor de wereld, niet meer voor onszelf.
En toch moeten in de tijd van Jezus veel mensen zich gevoeld hebben
zoals ik net beschreef. De mensen, die met Jezus meetrokken, voelden
zich mislukt, berooid, platgeslagen. Waar moesten ze naar toe? Wie
trok zich hun lot aan? Ons geloof is heel klein en hulpbehoevend
begonnen bij dat soort van mensen. Vandaar de onvoorstelbare blijdschap
toen men een herder had gevonden, Iemand die troostte, die hen weer
op de been hielp en deed zorgen voor elkaar. Die sprak over een
God, die liefde is, nabij en meetrekkend met hun lotgevallen. Zo
was trouwens ook het geloof van Israël begonnen: met de vlucht
uit de slavernij en vernedering en de schrale vrijheid in de woestijn
waar eten noch drinken was.
Onze woorddienst gaat over dat begin. Onze eucharistie is een symbolisch
gebaar dat teruggat op die tijd. Het wonder van de broodvermenigvuldiging,
dat we straks horen voorlezen, speelt zich af in die sfeer, zoals
ook onze eucharistie ons terugbrengt naar die begintijd.
Lied 546: Zomaar een dak
boven wat hoofden
Gebed (Zegening bij de maaltijd
naar de joodse traditie)
Gezegend Gij, Eeuwige God,
Koning van hemel en aarde,
Die het brood uit de aarde doet groeien.
Gezegend Gij, Eeuwige God,
Koning van hemel en aarde,
Die de vrucht van de wijnstok hebt geschapen.
Gezegend Gij, Eeuwige God,
Die ons hebt gedragen
Het licht van liefde te ontsteken. (S.
de Vries, Bij gelegenheid I, 200)
Inleiding op de lezing
In de lezing
van vorige zondag schreef Markus: Toen Jezus uit de boot stapte,
zag hij een grote menigte en voelde medelijden met hen, omdat ze
leken op schapen zonder herder. (6,34) Dat thema wordt vandaag
en ook de volgende zondagen verder uitgediept. Jezus geeft brood
aan de groep, die hem overal volgt. Dit gegeven van brood is zo
centraal in ons geloof dat men de courante lezing uit Markus verlaat
en de betekenis van het verhaal uitdiept door de versie van de evangelist
Johannes ertussen te voegen. Want wat is de eerste zorg van een
herder? Dat zijn schapen te eten krijgen (cfr. Psalm 23). Vandaag
en ook de volgende zondagen wordt over dat wonder gelezen. Het wonder
riep niet alleen herinneringen op aan de tijd van de woestijn en
het eten van het manna. In het christendom zag men vanaf de vroegste
tijd een verband met de eucharistische maaltijd. Manna, brood en
eucharistie zijn tezamen uitdrukking van Gods zorg om het lot van
mensen.
Johannes 6, 1 21
Lied 517: Als regen die de aarde drenkt
Homilie
Daarna ging
Jezus naar de overkant van het meer van Galilea. Een grote menigte
mensen volgde hem, omdat ze gezien hadden welke wondertekenen
hij bij zieken deed. Jezus ging de berg op, en ging daar met zijn
leerlingen zitten. Het was kort voor het Joodse pesachfeest. (Jo.
6, 1 4)
Het verhaal van
de broodvermenigvuldiging was reeds door de drie andere evangelisten
verteld. Vandaar dat Johannes, die zijn tekst 20 jaar later schreef,
het zich kon veroorloven minder met de feiten bezig te zijn, maar
de betekenis ervan verder uit te diepen. Hij deed dat voor zijn
gemeente of parochie, die in Jeruzalem of Judea woonde en bestond
uit Joden, die zich tot het christendom hadden bekeerd. Johannes
wilde daarom vertrekkend vanuit hun Joodse achtergrond op de diepere
betekenis van dit wonder wijzen. Dat deed hij door kleine, subtiele
details te vermelden waardoor het gebeuren naar een heel ander voorval
verwijst. Ik geef enkele voorbeelden.
In de Nederlandse tekst gaat het over het meer van Galilea
maar in het Grieks staat er zee. Daarmee roept Johannes
de situatie van lang geleden op, toen het volk aan de overkant van
de zee op het punt stond uit Egypte te vluchten.
Daarom ook zegt Johannes dat het teken gebeurt vlak voor het Joodse
paasfeest, het feest van de Uittocht.
En toen het volk vertrouwend op God en hun leider Mozes wegtrok,
kreeg het onderweg het manna te eten. In de tekst beschrijft Johannes
hoe Jezus net zoals Mozes de berg opging en hoe het volk te eten
kreeg, geen manna maar vijf broden en twee vissen. De vijf broden
verwijzen naar de vijf boeken van Mozes en de vis was voor de eerste
christenen een bijzonder symbool dat verwees naar Jezus als de Christus.
Al deze verwijzingen kunnen geen toeval zijn. Ze bewijzen enkel
maar hoe deze evangelist op een uitzonderlijk creatieve manier met
de bekende verhalen over Jezus omging. Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging
was meer dan 20 jaar bekend en verder verteld. Johannes gebruikt
het om de diepere betekenis van Jezus te verhelderen in het licht
van de vroegste Joodse geschiedenis. In de persoon van Jezus, zo
wil hij zeggen, maken zijn geloofsgenoten opnieuw de Uittocht mee.
Samen herbeleven ze in zijn Persoon de trouw en liefde van God zoals
het volk die eens in de woestijn had ervaren. Voor Johannes had
hier echter iets heel nieuw plaats, omdat Jezus niet alleen met
zijn woorden en daden van Gods grootheid getuigde. Zijn betekenis
en Gods grootheid kwamen pas helemaal aan het licht door de verrijzenis,
toen God ook die laatste negativiteit van de dood wegnam. Jezus
is daarom de herder, die zijn kudde leidt doorheen allerlei gevaren.
Niet toevallig staat in de tekst dat Jezus de menigte doet zitten,
want er was veel gras. Zoals ook staat in psalm 23: Hij laat
mij rusten in groene weiden en voert mij naar vredig water. Hij
geeft mij kracht. (ps. 23,2)
Zo krijgt voor Johannes dit teken zijn volle betekenis: in Jezus
vond de Uittocht haar voltooiing. Zowel de tocht van de eerste generatie,
het bereiken van hun thuisland als het optreden van Jezus en zijn
overgave aan God in de dood, dat alles getuigde van Gods nabijheid.
Het moest een hart onder de riem zijn voor de geloofsgemeente, die
in de tijd dat Johannes schreef werd vervolgd en naar houvast zocht
in haar geloof. Voor hen was Jezus de herder, die hen door allerlei
tegenkantingen heen leidde naar goed land. In het breken van het
brood begroetten ze Hem en voelden ze zich één en
verbonden op de moeilijke tocht, die ze hadden te maken.
Ook wij lezen dit verhaal maar vanuit de achtergrond van vandaag.
Voor de kerk als gemeenschap en voor veel zoekende mensen is de
situatie niet bepaald geruststellend. Johannes wil ons niet overdonderen
met een magisch verhaal dat, door tegen alle wetten van de natuur
in te gaan, de godheid van Jezus zou moeten bewijzen. Johannes wil
niet aan opbod doen, maar brengt ons terug naar de wortels van zijn
traditie, dat overweldigende oerbegin, dat opnieuw tot leven kwam
in de persoon van Jezus. Gods grootheid en kracht komt door Hem
mensen nabij.
Zou het toeval zijn dat Johannes daarom in zijn verhaal uitdrukkelijk
vermeldt dat een kleine jongen de vijf broden en twee vissen aanbrengt?
Zoals die jongen er wellicht wat bedremmeld heeft bijgestaan, zitten
wij vandaag rond de tafel en breken het brood voor elkaar. De Franse
filosoof Jean Luc Marion ziet in dit broodwonder vooral de betekenis
van overvloed, van gave, van een onverdiend geschenk van nabijheid
en zorg. Overal in het evangelie zie je zulke momenten van onvermoede
rijkdom, anders en meer dan een mens kan bedenken: la donnation,
le surplus. De bange of zoekende mens kan met dat vreeswekkend
moment in contact komen waarop het goddelijke hem wil raken. Misschien
is geloven daarom op de eerste plaats het kunnen toelaten van dit
aanbod, zich durven overgeven aan een ongrijpbaar moment van Licht.
En wie staat er niet bedremmeld of schoorvoetend bij als hij zoiets
mag ondergaan?
Groot dankgebed: S. De Vries:
Bij gelegenheid I, p. 249
+ refrein 134: Laudate
omnes gentes
Na de communie 541: Neemt
en eet met elkaar, leeft van het oergebaar
|