8 juli 2012
Hebt Gij dan mensen nodig om in Uzelf God
te zijn?...
Jef Schoenaerts
Openingslied 579 Gij met
uw onverwacht woord
Inleiding
Laten we deze
viering beginnen onder de zegen van onze god die wij noemen: Vader,
Zoon en Heiligende Geest. Amen
Misschien komen we op een zondagochtend wat langzamer op gang dan
op andere dagen en gunnen we onszelf wat meer tijd om wakker te
worden. Aan God daarentegen gunnen we vandaag géén
rustig ontbijt.. We zitten nauwelijks op onze stoel of vuren al
onmiddellijk drie dwingende vragen op Hem af: Gij, waarom
bezoekt Gij mij? Waarom roept Gij ons aan? Hebt Gij dan mensen nodig
om God te zijn?... Je zou, zelfs als god, van minder wakker
schieten
Drie vragen die uiting geven aan onze verbazing, onze verwondering
over die god van ons: wat is dat toch met Hem dat Hij naar ons toekomt?
Wie zijn wij voor U dat Gij U naar ons toekeert?.... Waarom roept
Gij ons aan, deze mensen die hier zijn, ook vandaag, deze ochtend,
déze mensen die hiér zijn, nu in Filosofenfontein?...
In het lied krijgen we nauwelijks de tijd om van onze vragen te
bekomen of we zoeken al koortsachtig naar een mogelijk antwoord.
Een antwoord dat we niet zelf vinden of bedenken maar dat ons gegeven
wordt:
omdat Gij eeuwig zijt, omdat Gij liefde zijt,
en tenslotte het finale antwoord : opdat wij om U geven
Dit prachtige lied geeft zo gecondenseerd weer waar het in de relatie
tussen mens en god over gaat dat we het tijdens het zingen nauwelijks
kunnen bevatten. De boodschap kan zich slechts stapsgewijs openbaren.
We komen er in de viering daarom nog op terug.
Waarom we vandaag net met
dit lied gestart zijn, heeft te maken met de evangelielezing van
vandaag. Markus vertelt hoe Jezus bij zijn aankomst in Nazareth,
zijn geboorteplaats, evenmin een rustig ontbijt gegund is. Bij zijn
onderricht in de synagoge krijgt hij een spervuur van vragen over
zich heen die doordrongen zijn van wantrouwen, wrevel en ongeloof.
Markus laat Jezus nauwelijks antwoorden op die vragen maar zegt
wel : Hij kon daar geen enkel wonder doen
Lukt
het Jezus niet om in die context van wantrouwen wonderen te verrichten?
Wou hij het zelfs niet als mensen er niet voor open staan? Zouden
het parels voor de zwijnen zijn? Stuit Gods kracht die doorheen
Jezus werkbaar wordt, op zijn limieten door de weerstand die mensen
daartegen inbrengen? Zijn mensen in staat om Gods werking in deze
wereld te limiteren? Is Hij overgeleverd aan onze goodwill?...
Bij het overwegen van deze evangelietekst, kwam spontaan de regel
uit het openingslied naar boven:Hebt Gij dan mensen nodig
om in uzelf god te zijn? Lukt het voor God niet zonder ons?
Of: hoéft het voor god niet zonder ons? Is jouw god-zijn
van geen tel als wij niet reageren op jouw aanbod? Is jouw toekomst
in deze wereld overgeleverd aan ons antwoord?...
Rond die vragen cirkelt vandaag deze viering met het openingslied
en de evangelietekst als onze gidsen.
Laten we het eerst stil maken in en rondom ons en vragen aan onze
god dat Hij ons raakt met zijn heilig vuur.
Acclamatie 588: Heilig
vuur
Openingsgebed:
Onnoembare en Nabije,
Waarom bezoekt Gij mij?
Waarom roept Gij ons aan, hier en nu?
Hebt Gij ons nodig om in uzelf god te zijn?
Gij die liefde zijt en niet alleen wilt blijven,
Gij die ons uw naam hebt toegezegd als onderpand van leven,
Gij die ons roept en lokt en vraagt om wederkerigheid,
Spreek dan uw onverwacht woord,
Dat wij U met nieuwe ogen zien,
Dat wij uw stem verstaan en ingaan op uw aanzoek,
Dat wij om u geven.
Het zij zo! Amen.
Inleiding op de lezing
In de eerste
hoofdstukken van zijn evangelie heeft Markus het meerdere keren
soms terloops, soms heel expliciet over de familie
en de verwanten van Jezus. Heel bekend is de pericope waarin de
moeder en de broers van Jezus naar Hem vragen maar waarin Jezus
antwoordt met een wedervraag wie dan wel zijn moeder en zijn broers
zijn. Minder bekend is Markus 3,21 waarin hij schrijft: Toen
zijn verwanten dit hoorden (dit slaat op de volkstoeloop bij een
huis waar Jezus verblijft), toen zijn verwanten dit hoorden, trokken
zij erop uit om hem mee te nemen want men zei dat Hij niet meer
bij zijn verstand was.
Niet bepaald fraai als evaluatie
van Jezus optreden
Vandaag horen we hoe Jezus door zijn familie en zijn dorpsgenoten
vol wantrouwen in zijn eigen Nazareth wordt ontvangen. Ze luisteren
gewoon niet naar zijn verhaal. Je kan je daarbij afvragen waaróm
ze niet luisteren: wíllen ze niet luisteren of kúnnen
ze niet? Misschien willen ze niet omdat ze jaloers zijn op zijn
succes of omdat ze het oneens zijn met zijn inzichten. Misschien
kúnnen ze niet omdat ze er door hun context niet toe in staat
zijn. Jezus is immers één van hen en dat kan best
een obstakel zijn om hem onbevangen te beluisteren als mogelijke
boodschapper van god? Feit is dat het bezoek in zijn geboortestad
van die veelbesproken man die zelfs profeet genoemd wordt, niet
uitloopt op een ontvangst op het gemeentehuis inclusief een ereburgerschap
van zijn vaderstad. Het loopt eerder met een sisser af
Evangelielezing Marcus 6, 1-6a
Toelichting bij het evangelie
De eerste vraag
die bij het overwegen van de lezing bij mij opdook was waarom de
familie en dorpsgenoten van Jezus zo afwijzend reageerden en meer
bepaald: wilden ze niet luisteren naar Jezus of kónden ze
niet naar Hem luisteren? Verwierpen zij zijn boodschap omwille van
de inhoud of eerder omwille van hun vooringenomen positie, omwille
van de context waarin zij naar Hem luisterden en die hun zicht op
Jezus bepaalde, verengde?
De tweede vraag die bij dit evangelieverhaal bij mij opdook was
waarom Jezus nauwelijks reageert op de vragen en bedenkingen van
de omstaanders. Vreemd toch! Je zou in eerste instantie verwachten
dat hij eens fors zou uithalen: alles uit de kast en niet kijken
op een mirakel meer of minder. Dat zou in de lijn liggen van de
verwachtingen van heel wat mensen zoals bv. van de soldaat later
in het verhaal bij het kruis op Golgotha die Jezus uitdaagt:
Als je werkelijk de zoon van god bent, red dan jezelf door van het
kruis te komen. Laat zien, bewijs wat je in je mars hebt.
Niets van dat alles: op Golgotha komt Jezus niet van het kruis,
hier in Nazareth gaat hij niet in discussie of stelt hij geen wonderdaden.
Waarom? Het verhaal licht zelf de een tip van de sluier op. Markus
schrijft niet Hij deed daar geen wonderen . Markus doet
veel meer dan een constatatie neerschrijven want hij noteert: Hij
kón daar geen enkel wonder doen. Dat heeft alles te
maken met wie god voor de mens wil zijn. Geen dwingeland, geen god
die vanuit een machtspositie mensen aan zich wil binden uit ontzag,
uit angst, uit onvrijheid. Wel een god die in Jezus een aanbod doet,
een aanzoek, een uitnodiging. Als de uitgestoken hand niet wordt
aangenomen, trekt hij zich terug. Dat is de tol die god betaalt
voor zijn ingesteldheid: hij wil niet een onbewogen beweger zijn,
ver weg van de mens maar wil allereerst een god zijn van betrokkenheid,
van relatie. Dan neem je het risico dat je wordt afgewezen en met
lege handen achterblijft. God neemt het risico dat de mens niet
ingaat op zijn aanbod, niet luistert uit - onwil of uit onmacht.
Hij neemt een uiterst kwetsbare positie in nl. Hij heeft mensen
nodig om tenvolle god te zijn.
Waar sta ik , waar staan wij in dat verhaal?
Zoals eerder gezegd doken twee vragen op bij mijn overwegingen:
Heeft mijn, heeft ons geloven te maken met willen of niet
willen, met kunnen of niet kunnen? En daarnaast: Waar
is het die god in s hemelsnaam om te doen? Ben ik mij bewust
van zijn aanbod, van zijn bedoeling met mij, met ons?
Bij het op mezelf betrekken van dit evangelie kreeg ik het gevoel
dat het dilemma uit de eerste vraag niet helemaal klopt. Is het
wel een eenvoudige keuze van willen/niet willen of kunnen/niet kunnen
als we spreken over geloven? De kern van geloven lijkt nog ergens
anders te liggen, vóór dat dilemma. Want zelfs als
we zoúden willen of kunnen, is geloven geen evidentie. Er
blijkt nog een stadium aan vooraf te gaan nl. het stadium van het
ontvángen van geloof, van het geloof als geschenk, om niet,
zonder eigen verdienste. Dat voel ik het meest indringend bij het
gebed, de meest intieme kant van mijn en ons geloven. Bij bidden
gaat het niet zozeer om willen of kunnen. Zelfs als je dat wil,
kom je niet zomaar tot gebed. Er blijkt in het bidden een voorafgaand
moment te zijn, een moment van openheid, van wachten, een moment
van vragen zelfs om die openheid. Het koorgebed in abdijen start
niet toevallig met een vraag: Open mijn mond
Niet
ikzelf zet het bidden blijkbaar in gang maar het wordt mij aangezegd.
In de brief aan de Romeinen formuleert Paulus het als volgt: Wij
weten niet eens hoe wij behoren te bidden maar de Geest zelf pleit
voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Vreemd : het
lijkt god zelf die in ons bidt. Daarom kunnen wij tot hem zeggen:
Gij met uw onverwacht woord, waarom bezoekt Gij mij? Waarom
roept Gij ons aan? Hebt Gij dan mensen nodig om in uzelf god te
zijn?
Heel vaak spreekt de Bijbel over gods aanbod in die gratuite termen.
Zo is zijn naam Ik zal er zijn de onderstroom van heel
de geschiedenis van god met zijn mensen. In die naam klinkt de roep
om wederkerigheid: Gij roept ons aan met het enig doel dat
wij om U geven. Als een refrein keert die ondertoon ook terug
in zoveel gebeden en liederen die wij hier zingen, misschien zonder
dat we het ons altijd realiseren. Flarden van liederen als Gij
hebt onszelf ontvankelijk gemaakt
of Die, ongezien,
mij trekt tot U, laat mij niet over aan mezelf
houden
ons dit beeld van onze god voor ogen: Hij die ons roept, die ons
nodig heeft, die wacht op de wederkerigheid van ons antwoord. En
zelfs dat antwoord gééft hij ons, om niet
Lied 579: Gij met uw
onverwacht woord
Eucharistisch gebed: nr. 152
m et
acclamatie123: Keer U om naar ons toe, keer ons toe naar elkaar
Onze vader
Communielied 512: De heer heeft mij gezien
Slotgebed: idem als openingsgebed
|