------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




22 april 2012: Derde Paaszondag

De Emmaüsgangers als pelgrims

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Het Paaslicht
Hebt Gij ons gegeven,
En tot nieuwe mensen
Hebt Gij ons gemaakt.

Met nieuwe ogen
Mogen wij zien,
Mensen
Met goede moed,
Getroost door Uw Geest;

Blijf onze ogen openen,
En ons de adem geven
Voor het lied
Waarin de bevrijding weerklinkt,
Opdat wij instaan
Voor opstandingsleven,
Vrijheid en bloei
Van uw mensenkinderen. (S. de Vries)

Begroeting

Ben je al ooit eens op pelgrimstocht geweest? Zo’n ervaring waarbij je stap na stap iets achter je laat en geleidelijk een soort van lege ruimte binnenstapt? Op goede vrijdag vertelde Lut daar nog over verwijzend naar haar tocht naar Compostella. Op veel plaatsen in Zuid-Frankrijk en Noord-Spanje kom je ze tegen, deze pelgrims, met een stevige rugzak, soms strompelend of moedig stappend.
Kom je met zo iemand in gesprek dan hoor je dikwijls eenzelfde verhaal: men wil iets van zich afzetten, het gewicht van een verlies, een breuk in relaties, het gevoel in zijn leven te zijn vastgelopen. Door de pelgrimstocht wil men uit het alledaagse stappen en in de gecreëerde leegte zichzelf weer tegenkomen of iets vernemen dat verborgen bleef. Aankomen is niet zo belangrijk, veel belangrijker is de tocht en wat met hen gebeurt.

In het evangelie van vandaag hoor je het relaas van twee pelgrims, die weg uit de drukte, weg van hun vertrouwde wereld weggaan of misschien terugkeren. Ze gaan van Jeruzalem naar Emmaüs, bedrukt, bezwaard, ontgoocheld. Wat nu gedaan? Misschien herken je wel iets van jezelf, ook al ben je geen stapper of pelgrim, maar zoek je in de wirwar van je leven naar iets van verheldering.

Verhaal van de leerlingen op weg naar Emmaüs naverteld door Colette Janssen

Lied 363: “Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht”

Homilie

Wandelen of op je eentje fietsen kan zo weldoende zijn. Doorheen de fysieke inspanning, het ritme van je tred, de verrassingen die de natuur soms biedt, groeit bijna automatisch een ordening in de geest. “Altijd kon ik aan de bomen vertellen, wat ik tegen mensen niet meer kon zeggen” schrijft Bernardus van Clairvaux.

Een van de mooiste spirituele boeken die ik ooit las, is De openhartige vertellingen van een Russische pelgrim. In dat boek vertelt een man hoe hij op 3 jaar wees werd, door een ongeluk aan één arm verlamd werd en, na het verlies van zijn vrouw, van zijn hebben en goed, op tocht gaat. Wat hij zoekt lijkt op het eerste zicht vreemd: hij had de tekst van Paulus gehoord ‘Bid zonder ophouden’. Vandaar zijn vraag: hoe kun je naar een houding groeien waardoor je het contact met God of het goddelijke kunt vast houden midden in het dagelijkse leven. Hoe kun je een spirituele mens zijn, die niet wereldvreemd is, maar tegelijk open is voor de op hem toekomende werkelijkheid en daarbij in contact blijft met zijn diepere zelf? Na veel zoeken en raad vragen bij zogenaamde specialisten ontmoet hij op een dag een wijze starets. Die leert hem een korte gebedsformule opzeggen, zodat hij voortaan op het ritme van zijn stappend lichaam altijd weer deze mantra herhaalt “Heer Jezus, zoon van de levende God, ontferm u over mij, arme zondaar.” De man trekt over de eindeloze Russische vlakten van pelgrimsoord naar pelgrimsoord op zoek naar zichzelf en naar de zin van zijn of hèt leven. Na veel oefenen, na het moeizame gevecht tegen zichzelf, tegen de verveling en leegte leert hij eindelijk te bidden met zijn hart. Niet meer met de mond of met zijn hoofd, maar vanuit zijn diepste centrum. En hij ontdekt daarbij een nieuwe verbondenheid met de natuur, met mensen onderweg, met een God voorbij namen en voorstellingen. Hij ontdekt door het lezen van een verzamelboek de Filokalia dat ook reeds de woestijnvaders op die manier baden. Zo eindigt het verhaal: open, zonder einde, enkel met een annex van bedenkingen van wijze Godzoekers.

Dit verhaal en alle bedenkingen over pelgrimeren flitsten door mijn hoofd, toen ik het verhaal van de Emmaüsgangers weer las. Ook zij zijn op tocht en al stappend trachten ze zich te ontdoen van een gewicht dat op hun hart ligt. De gruwelijke moord op een man, die voor hen een tipje van de sluier had gelicht over een liefdevolle, nabije God. Een man die, vertrouwend op die God, droomde over een nieuwe gemeenschap waar men ging bouwen aan een samenleven in gerechtigheid en liefde. Het verlies van die bezielende figuur had hen aan een grens gebracht waar ze niet meer verder konden. Zoiets als al die ouders in Vlaanderen vandaag meemaken nu plots hun zoontje of dochtertje is omgekomen.

De twee tochtgenoten op weg naar Emmaüs staan ook symbool voor ieder mens die iets van zich af moet schudden, die met een onheelbare breuk worstelt, of gewoon iemand die het dagelijkse leven niet meer aankan, er de zin niet meer van ziet, verloren om zich heen grijpt naar alles wat men op de markt van zingeving en religie aanbiedt. Helaas, moet het antwoord, de troost of de weg vanuit je zelf opborrelen en kan een ander altijd slechts troostende nabijheid of tipgever zijn.

Al stappend en in de openheid van een zoekend gesprek gebeurt iets merkwaardig. Lucas gebruikt een bijzonder literair procedé om der ervaring van verrijzenis te beschrijven. Hij beschrijft hoe Jezus op een raadselachtige manier nabijkomt en weer verdwijnt. Er is een groeiende ervaring van nabijheid, die culmineert in het moment van het samen breken van het brood, maar op het moment van herkennen verdwijnt Jezus weer.
Ik begrijp deze passage zoals ook de andere verhalen na de dood van Jezus als veruitwendiging van een innerlijke beleving van perspectief. Zien, soms even is de titel van een boek van H. Oosterhuis. Plots als in een flits is er in de ervaring van het alledaagse een moment van openheid, van perspectief naar het licht. In het verhaal zijn dat twee belangrijke dingen: een open, zoekend gesprek van twee mensen, die naar de diepte van hun ontgoocheling, hun liefde en verdriet pijlen.
En de tweede ervaring is die van samen het brood breken. Op Witte Donderdag heb ik proberen uit te leggen dat maaltijd houden het heel eigen profetische teken van Jezus was met een sterke symbolische geladenheid. Door iedereen uit te nodigen en op een onvoorstelbare manier gastvrij te zijn zonder mensen naar hun afkomst of verleden te informeren toonde Jezus in een gebaar wie de God is waarover Hij sprak. Door samen aan tafel te zitten en in een eenvoudig gebaar brood voor elkaar te breken gingen de leerlingen op hun beurt die God van Jezus ervaren. De God, die onvoorwaardelijk de kant van mensen kiest en met hen meegaat doorheen al hun verdriet, hun onvermogen, het zinloze waarmee ze moeten worstelen. Plots zagen ze hoe die God trouw was naar Jezus, naar hen, en naar iedereen en hoe krachtig Hij leven geeft voorbij alle dood en doodsheid.

Helaas kan je niet fixeren wat je soms in een flits meent te zien. De zin van het leven kan je voelen, je kunt erin opgaan, maar je kan hem niet grijpen, meestal zelfs niet be-grijpen, alleen meemaken. Het perspectief van de verrijzenis is niet te verklaren, ontsnapt aan alle voorstellingen, ook aan die van ‘de steen is weggerold, het graf is leeg, we hebben de Heer gezien, Hij at met ons’, enz. Er is alleen dat ongrijpbare Licht dat je van binnen kunt voelen en waarop je verder wil lopen.

Voor de Russische pelgrim werd het meer dan een flits. Het werd stilaan een attitude, een houding van afstand, van leegte en stilte waarin geleidelijk zijn hart begon te spreken en als van binnenuit de troostende woorden opwelden ‘ontferm u over mij’. Misschien moeten we allemaal op een of andere manier iets van die weg durven gaan. Rond de tafel hier het brood brekend om in een flits iets van het oneindige te zien. En in ons dagelijks leven iets van oefening doen, weer leren mediteren of stilletjes bij een kaars in een hoekje gaan zitten en zo een ruimte scheppen waarin deze troostende en helende God zich kan geven.

Groot dankgebed 157: “Ik zal er zijn”
Na de communie 368: “Al heeft Hij ons verlaten”

------