------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




25 maart 2012: 5de zondag van de Veertigdagentijd

“Gods droom ons in het hart gegrift…”

Jef Schoenaerts

Opening: Woestijnlied “Trek door ons heen een stroom van genade…” (319)

Inleiding

Dat wij mogen staan in een stroom van genade nu wij samenkomen in de naam van onze god die wij noemen: Vader, Zoon en Heiligende Geest.

In de laatste jaren van mijn beroepsleven werd ik – vaak meer dan mij lief was – geconfronteerd met regelgeving op allerlei niveaus. Dat regelgeving binnen een school belangrijk is, is evident: een school is een microcosmos waar structuren en afspraken het leven mee mogelijk moeten maken.

Minder evident wordt het wanneer de regelgeving andere doeleinden dreigt te dienen dan leven mogelijk maken en integendeel het leven net dreigt in te kapselen en te verstikken. In het kielzog van waardevolle argumenten als transparantie groeit ook in het onderwijs de juridisering.
Het gevaar daarbij is dat in een sector waar het relationele vooropstaat en waar wederzijds vertrouwen het fundament van samenleven moet vormen het wettisch denken de overhand dreigt te krijgen. Als leraar, als directeur dreigt dit door te dringen tot in je dagelijks denken en handelen. Je moet bijvoorbeeld al flink opletten om je schoolreglement niet te laten verworden tot een wetboek van geboden en verboden waarmee je alle mogelijke conflicthaarden op voorhand probeert af te dekken.

Dergelijke juridisering draagt een paradox in zich: enerzijds is er de vraag naar transparantie en preventief handelen en dus naar regelgeving en dat is op zich positief. Problematisch wordt het als deze houding echt doorslaat en als het je bijvoorbeeld een schoolreglement oplevert waarmee je het leven zelf inkapselt en doodknijpt. In orde zijn met de regelgeving wordt dan een dwangbuis waaraan de pedagogische vertrouwensrelatie tussen leraar en leerling ondergeschikt raakt.

Staan ook godsdienst en geloof niet onder bedreiging van een gelijkaardige paradox? Enerzijds worden vanuit de traditie allerlei wetten en normeringen voorgehouden met de bedoeling een vorm van zekerheid en houvast te bieden. Ze willen -wellicht te goeder trouw- een soort geloofspad uittekenen, een veilig kader aanreiken. Anderzijds dreigen die geboden en verboden het leven zelf soms te overwoekeren en de beleving te verstikken?

Nadenken over die paradox levert allerlei overwegingen en vragen op. Er zijn autoriteiten en instanties die mij aangeven op welke manier mijn geloof zich best ontwikkelt en veruitwendigt: de bijbel doet dat, de kerk, ook deze kapelgemeenschap. Zijn de wegen die zij mij aanwijzen voor mijns geloofsbeleving levengevend of beknottend? Hoe vrij kan en mag ik als gelovige staan tegenover wat mijn geloofsgroep mij voorhoudt?
Of: In hoeverre laat ik mij in de bron van mijn geloven gezeggen door de geloofstraditie waar ik deel wil van uitmaken. En als ik daar minder of meer afstand van neem: welke toetssteen neem ik dan voor mijn denken en handelen? Ben ik dan overgeleverd aan mezelf en word ik dan “een god in het diepst van mijn gedachten”?

De lezingen van vandaag uit de profeet Jeremia en uit het Johannesevangelie vormen de aanleiding en de inspiratie voor overwegingen rond deze vragen.
Laten we het bij het begin van deze viering stil maken in en rondom ons en onze god aanroepen met namen van eeuwen.

Acclamatie “Heer Jezus, koning en gezalfde gods, ontferm u over ons…” (113)

Gebed
Onnoembare en Nabije,
Gij, stem die ons roept,
Gij, weg die ons leidt,
Gij, gezicht van de mens op die weg.
Door U aan te spreken als de Liefde die ons gaf en geeft,
houden wij die liefde diep in ons hart.
Daarom komen wij hier samen,
een huis vol mensen.
Samen kijken wij uit
naar een wereld die van U spreekt,
Gij, adem van vrijheid,
Gij, stroom van leven,
Gij, flits van een nieuwe wereld.

Inleiding op de eerste lezing

In de geschiedenis van het Joodse volk zoals we die lezen in het Oude testament staat het Verbond centraal waarin twee partijen zich engageren: Jahweh staat garant voor de zorg voor het volk en dat volk van zijn kant onderhoudt de wet. Op meerdere momenten wordt aan dat verbond geschaafd en worden wetten verfijnd en neergeschreven. Zo treffen we in de eerste vijf boeken van de Bijbel, de Pentateuch, hele reeksen wetten en voorschriften aan die de godsdienstbeleving met vaak grote nauwkeurigheid regelden. De 10 geboden zijn daarvan wellicht het meest bekende voorbeeld. Heel vaak echter dwaalde het volk af van de voorgeschreven paden en verkoos het een eigen weg te gaan los van Jahweh, los van het Verbond.

Op zulke momenten stonden profeten op die jammerklachten over die ontrouw koppelden aan de waarschuwing voor de vergelding van Jahweh. In de lezing van vandaag horen we één van die profeten, Jeremia. We horen hem echter niet zozeer spreken over de teleurstelling van en bestraffing door Jahweh dan wel over een nieuw initiatief in de verhouding tot zijn volk: Jahweh sluit een nieuw Verbond.

Jeremia 31, 31-34

Lied “Wees hier aanwezig…”(510)

Toelichting

Je kan vandaag best een goede burger zijn in dit land door de wetten na te leven (en misschien zover te gaan om al je belastingen netjes te betalen…) en toch verder enkel bezig zijn met je eigen huisje en tuintje en nauwelijks iets toe voegen aan de samenleving. Je kan als leerling op school braaf het schoolreglement naleven en dus een brave leerling zijn maar er toch niet met je hart en je inzet bijzijn en zo afzijdig blijven aan wat een school tot een levend geheel maakt. Je kan een goede katholiek zijn door nauwgezet te doen wat het kerkinstituut van jou vraagt en toch voorbijgaan aan wat in de wereld gebeurt en aan wat ook onze god ter harte gaat. Wie er niet “met hart en ziel” bij is, mist een deel van het verhaal, gaat aan de essentie voorbij.

De profeten riepen het volk vaak op de wet na te leven en zo het verbond te respecteren. Ze hielden het volk echter ook vaak een spiegel voor over hun ingesteldheid tegenover die wet , over hun basishouding in de relatie met Jahweh. Hoe vaak komt niet in Het Oude testament in allerlei varianten voor dat Jahweh het volk terechtwijst over hun gebrek aan betrokkenheid: “Jullie eren mij met de lippen, maar uw hart is ver van mij…”. En in het evangelie veegt Jezus de farizeeën vaak de mantel uit met een gelijkaardig geluid: jullie leggen de mensen allerlei lasten op en houden nauwlettend de naleving van de wetten in de gaten, maar jullie gaan voorbij aan de finaliteit van dat alles: het creeëren van een menswaardige en dus een “godwaardige”samenleving.

Jeremia ziet en bekritiseert die discrepantie tussen het formeel naleven van de wet en de realisatie van de droom die Jahweh heeft over zijn schepping. Daarom opent hij een nieuw perspectief in de relatie met god , hij wijst op een soort krachtbron in die verhouding tot Jahweh en zijn droom: een “nieuw verbond” noemt hij het.
“Ik schrijf mijn wet in hun binnenste, ik grif ze in hun hart”. Jeremia heft de wet niet op, Jezus doet dat nadien trouwens ook duidelijk niet: de realisatie van de droom van Jawheh met zijn volk kan vanuit de traditie zijn weg vinden via het naleven van de wet. Er ontstaat echter een bijkomende, een onderliggende krachtbron: het luisteren naar wat hij ons in het hart heeft ingeschapen.

“En wat wij zijn, Hij heeft het ons gegeven” zingen wij vaak. Wie zijn wij dan? Wat vinden wij in ons hart gegrift? Het vermogen om mild en met mededogen in het leven te staan, om vergeving te schenken en te ontvangen,… de kracht om door beproeving en dood heen het leven weer op te nemen, … de openheid ons te laten aanspreken door het gelaat van de ander en ons verbonden te voelen met mensen soms ver weg en onbekend,… de vrijheid om keuzes te maken die ons behoeden voor vervreemding van onszelf en onze levensbron,…. de bron van verwondering en openheid om in liefde te ontvangen wat ons gegeven wordt, in de natuur, in mensen rondom ons,…

Voor mij sluit dit aan bij wat we elders in de Bijbel over onszelf te horen krijgen: dat wij geschapen zijn naar Zijn beeld en gelijkenis, dat wij in wezen geschapen zijn naar Hem toe. Of zoals het lied ook zegt: “Gij geeft het Uw beminden in de slaap, Gij zaait Uw naam in onze diepste dromen” … Zingen wij daarmee niet dat zijn droom sluimert op de bodem van onze ziel?

Dat alles klinkt op het eerste zicht uitdagend en aantrekkelijk : het lijkt alsof Jeremia ons een intern kompas toekent, een innerlijk weten en voelen, waarmee we god op het spoor komen en meteen ook kunnen léven in zijn spoor. Dergelijk intern kompas lijkt te beantwoorden aan onze hedendaagse drang naar autonomie ook op het vlak van geloven, los van teveel externe autoriteit. Wie garandeert ons echter dat we”… in onze diepste dromen” niet enkel onszelf tegenkomen , dat we in onze autonomie niet de gevangene dreigen te zijn van onze eigen verlangens en hersenspinsels? En dreigt dergelijke interiorisering van de wet ons niet te wurgen. De verantwoordelijkheid die mij wordt opgelegd komt immers wel heel dicht bij mijn vel, ze kruipt als het ware zelfs ín mijn vel…

Onze christelijke traditie laat ons echter niet zonder meer over aan onszelf. In ons geloof is Christus diegene die het nieuw verbond waarover Jeremia spreekt, incarneert. Daardoor krijgt “zijn naam” in onze diepste dromen een heel concrete invulling mee en is het niet louter voorwerp van onze autonomie. Christus heeft dat nieuwe verbond in woord en daad ingevuld op een niet mis te verstane manier en het dwingend richting gegeven. Zijn leven zelf is wegwijzer en wijst vaak ook op wegen die we zelf misschien niet spontaan zouden kiezen. De boodschap die we vandaag in het Johannesevangelie horen is zo’n wegwijzer: “Als de graankorrel niet in de aarde valt en sterft, blijft hij alleen. Wie zijn leven bemint, verliest het…” Een boodschap waarvan we de waarheid of de werkingskracht – ook al klinkt ze ongewoon en tegendraads in onze moderne oren - misschien wel vermoeden in de stilte van ons hart. Een boodschap die ons dankzij gods mededogen niet overlaat aan onszelf maar ons kan optillen tot onvermoede hoogten.

Kiezen we ervoor om de mensen in het zuiden hun plan te laten trekken of nemen we dit touw vast en trekken we hen mee op weg naar een nieuwe toekomst? Als we, vanuit ons binnenste, vanuit ons hart, luisteren naar hun verhaal, naar hun vragen en noden hoeven we misschien zelfs niet te kiezen. God heeft de keuze al gemaakt: de droom over zijn schepping is óók met hun lot en hun toekomst dwingend verbonden. Als Gods droom ons is ingeschapen, hebben we geen externe wet nodig om ons in zijn beweging in te schrijven. Dan is het sterven aan onszelf een invulling van die droom zoals hij in Jezus gestalte heeft gekregen: geen gebod maar een nieuw verbond, een weg ten leven.

Evangelielezing: Johannes, 12,20-26

Lied: “Wie zijn leven niet wil geven…” (412)

Eucharistisch hooggebed: “Gij die uit de duisternis de aarde in het licht brengt…” (162)

Onze vader

Communielied “Gij zaait uw naam in onze diepste dromen…” (512)

Tekst: De tien woorden ten leven (Spoor 6 – "Touwtje trek" – pag. 46-47)

Afsluitend gebed en zegen

Onnoembare en Nabije,
Gij het sprakeloze bidden hoort
achter de woorden die wij tot U roepen,
Gij die de mensen ziet zoals geen mens,
Gij die Uw woord in ons hebt neergelegd
in den beginne als een bron van weten,
Gij die ons hebt geschapen naar U toe:
wek onze kracht, vuur onze hartstocht aan,
heradem ons dat wij in U volharden.
Doe lichten over ons Uw lieve Naam.

------