------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




1 november 2011: Allerheiligen

Een menigte die niemand tellen kan

Marcel Braekers

Openingszang 410: “De heiligen ons voorgegaan”

Het land van ooit

Slechts uit de verte zagen zij,
Die ons zijn voorgegaan.
Op hoop van zegen gingen zij,
Droegen zichzelf als stenen aan
Voor de beloofde stad, waarvan
De fundamenten lang
Al in Gods eigen dromen staan.

Zij hebben naar het land gezocht
Waar vrede daglicht is.
Hun leven was een blijvend nee
Tegen de nacht van duisternis,
Tegen de angst die mensen knecht.
Hun wortels nooit gehecht
In wat alom voorhanden is.

Als vreemdelingen gaandeweg
Vervolgen wij hun spoor.
Zij zijn gestorven met de droom.
Wij zoeken nog, geven gehoor
De Stem, die hen geroepen had
Naar de gedroomde stad,
Want nog gaat God ons daarheen voor.

                                               ( S. de Vries)

Lied 402: “In manus tuas Domine”

Inleiding op de lezingen

Het is van alle tijden en is in alle culturen terug te vinden: het vereren van de voorouders. Meer dan enkel maar erkentelijkheid of heimwee naar een verloren thuis, schuilt in deze verering een religieus gevoel waarbij men zich geconfronteerd weet met iets dat ons kleine dagelijkse leven overstijgt. We beluisteren nu twee lezingen, één uit het boek Wijsheid en de tweede uit de Openbaring van Johannes.
Het boek Wijsheid werd geschreven ongeveer tussen 30 v. C. en 50 n.C. vermoedelijk in Alexandrië in Egypte. Dat is dus helemaal de periode dat ook Jezus van Nazareth leefde. De schrijver geeft een soort van wijsgerige bezinning en wil zo in poëtische woorden nadenken over leven en dood. Je zal het grote verschil merken met de teksten, die door de dood en verrijzenis van Jezus zijn geïnspireerd.

Lezing uit het boek Wijsheid: hfst. 1-2

Zoek de dood niet op door slecht te leven, tref het verderf niet aan door wat u doet. Want de dood is niet door God gemaakt. God vindt geen vreugde in de ondergang van enig levend wezen. Hij heeft alles geschapen om het te laten bestaan alles ter wereld dient om het leven in stand te houden. In geen enkel schepsel ligt de kiem van de dood, en het dodenrijk kan op aarde geen rechten doen gelden, want rechtvaardigheid maakt onsterfelijk.
De goddelozen echter wenken de dood en roepen hem bij zich… ten onrechte houden ze zichzelf voor: het leven is kort en vol moeite. Geen mens kan zijn einde ontlopen… Wij zijn bij toeval ontstaan en uiteindelijk zal het zijn of we nooit hebben bestaan. De adem in onze neus is vluchtig als damp, het verstand niet meer dan een vonk in ons binnenste. Als de vonk gedoofd is, vergaat het lichaam tot as en vervliegt de geest als ijle lucht.
Welaan dan, laten wij genieten van al het goede dat er is… laten wij de rechtvaardige die in armoede leeft uitbuiten, laten we de weduwe niet ontzien en ons niet bekommeren om de grijze haren van iemand op hoge leeftijd. Onze kracht zal bepalen wat gerechtigheid is, want iets dat zwak is heeft geen waarde.
Aldus de gedachtegang van de goddeloze. Maar ze vergissen zich, verblind als ze zijn door hun slechtheid. Ze zijn niet bekend met Gods geheimen: ze verwachten niet dat vroomheid beloond wordt en geloven niet dat wie onberispelijk leeft, gelauwerd wordt. God heeft de mens immers geschapen voor de eeuwigheid, als afspiegeling van zijn eigen wezen.
De zielen van de rechtvaardigen zijn in Gods hand, geen marteling kan hen deren. Dwazen menen dan wel dat de rechtvaardigen dood zijn, dat het ellendig is dat ze ons moesten verlaten en rampzalig dat ze afscheid moesten nemen – de rechtvaardigen zijn evenwel in vrede.

Lied 563: “Kom in mij”

Lezing uit het boek van de Openbaring 7, 9-17

Homilie

“En ik zag een onafzienbare menigte, die niet te tellen was” schrijft de schrijver van het vierde evangelie en van de Openbaring. Elke keer als ik deze tekst lees, word ik getroffen door het diepe vertrouwen en het optimisme dat de schrijver uitstraalt. Wat reeds een hele tijd in het Jodendom in lucht hing – dat met de dood niet het doek over het leven valt, maar dat wie rechtvaardig leefde, deelt in onverwoestbaar leven - breekt hier door als een diep geloof. In de tijd rond het jaar nul, leefde ook in het Jodendom de overtuiging dat gerechtigheid, goedheid en liefde niet zomaar zouden verdwijnen, en dat wie leefde vanuit die deugden deel had aan het goddelijk leven. Na de dood van Jezus kreeg deze overtuiging een nieuwe diepte. Niet alleen konden de leerlingen niet geloven dat dit het einde was van deze Tsaddik, deze Gerechte, plots gingen hun ogen open, dat God deze mens had doordrongen van zijn oneindige liefde. Hij, die tijdens zijn leven reeds had getuigd en had geleefd vanuit die liefde, werd door de Ene, de Lichtglans, de totaal Andere bevestigd als voorbeeld en perspectief voor iedereen, die het wil.

Niet toevallig gebruikt de schrijver het beeld van het Lam. Want de eerste bevrijding was gekomen, toen het volk tijdens de Paasnacht een lam at en uit Egypte wegvluchtte naar de vrijheid. Het paaslam was toen symbool van bevrijding en menswaardigheid waarop iedereen recht heeft. In de persoon van Jezus is een nieuw Paaslam ons gegeven en kunnen we naar een nog diepere bevrijding gaan. Dat wij, mensen, namelijk niet alleen hier en nu, maar over de dood heen mogen delen in goddelijk leven en daardoor op een nog ander niveau delen in het leven.
Hét grote probleem daarbij is, dat wij over dat leven altijd blijven denken en ons voorstellen vanuit ons aardse bestaan. God en dit goddelijke leven is echter de Andere, Diegene, die aan alles wat mensen zich voorstellen, ontsnapt.

Reeds tijdens het aardse leven van Jezus werd iets hiervan zichtbaar. De wonderverhalen, de parabels en de ontmoetingen met anderen toonden reeds iets van een overvloed, een geschenk van leven dat meer en anders was dan alles wat mensen zich kunnen voorstellen. De Franse filosoof J.L. Marion spreekt in dat opzicht over “la donation”: leven of kracht, die doorbreekt op een andere en sterkere manier dan mensen hadden verwacht. Onverwacht wordt overvloed geschonken. Je kan dat reeds ervaren in de kunst. Bij het beluisteren of uitvoeren van een mooie partituur, het zien of scheppen van een kunstwerk komt iets van dat geven aan het licht. Maar, zo zegt Marion, er is ook een geven van de tweede graad, het geschenk van goddelijke kracht, gegeven aan wie zich ervoor beschikbaar stelt. Dat is precies de betekenis van ‘openbaring’: een andere kwaliteit van perspectief en leven dat je wordt aangereikt. Daarom noemt Marion Jezus ook “ikoon van God”, omdat doorheen zijn persoon en optreden, die ongrijpbare en onkenbare andersheid van God zichtbaar werd.

Het ontroerende in deze tekst van de Openbaring is dat de schrijver zegt “dat er een menigte voor het lam stond, die niet te tellen was”. Anders gezegd: dit mogen delen in goddelijke kracht is voortaan aan alle mensen en aan alle volkeren gegund. Dat is des te meer frappant, omdat reeds enkele eeuwen later dat geloof zou verdwijnen en stilaan de overtuiging groeide dat de meeste mensen verdoemd zijn, onverlost en verlaten. Men begon zich allerlei voorstellingen te maken over hel en vagevuur. Hier echter leefde nog de krachtige overtuiging dat goddelijke kracht aan iedereen wordt aangeboden en mensen kunnen en mogen kiezen voor een leven vanuit oneindigheid.

Misschien dat zo gezien, ons bezoek aan het graf en het herdenken van onze doden veel meer kan zijn dan een mechanisch terugkerend ritueel, maar het eren en belijden van God die zich heeft verbonden met onze aarde en die zich laat kennen als mateloos en oneindig Geven.

Groot dankgebed uit S. de Vries, p. 254-258
+ zang 414: “Voor uw aangezicht”

Na de communie 590: “Tegen de dood”

Gebed voor de overledenen    

Waar zijn ze heen
Terwijl de blaren
Onverstoorbaar vallen,
Ontwaakt de stille dodentuin
Heel even
In een zee van bloemen.
Gemis dat zacht wordt aangeraakt
Of in een plooi gelegd.
Gedachtenis die zich
Liefst in een zonnig hoekje
Van je ziel gaat nestelen.
Waar zijn ze heen, al die geliefden?
Zwijgzaam geworden en onzichtbaar.
Maar voor wie liefheeft,
Niet afwezig.
Hier rust alleen het stof
Dat aan de aarde toebehoort.
Zij wonen om ons heen.
In al wat uit het licht ontstaat
Maar onaantastbaar is.
In dageraad en avondschemer.
In warmte en in woorden
Die wij nooit vergeten.
In schoonheid die ons optilt.
Soms in een onnoembaar weten.
En in de stilte van een God
Die zegt: ‘Ik zal er zijn’.

                           (Kris Gelaude)

------