------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




16 oktober 2011

Geef aan de keizer wat de keizer toekomt,
en aan God wat God toekomt

Geert Craps

Om te beginnen 103 Gezegend deze dag

Inleiding

Laten wij hier samenzijn in de eenheid van onze God: vader, zoon en heilige geest.

Mijn ouders hebben onlangs hun vijftigste huwelijksverjaardag gevierd. Dat zijn van die gelegenheden dat twee mensen eens een synthese maken van hun leven, een panaroma opstellen van hun keuzes. Ik heb het grote geluk gehad om hun synthesemoment van dichtbij te kunnen meemaken. En hoewel ik mijn ouders al mijn hele leven ken, was ik toch verrast en gegrepen door de grote veelvuldigheid van activiteiten die ze doen, contexten waarin ze verkeren, personen die zij zijn, functies en rollen die zij vervullen in het leven van anderen, van elkaar en van zichzelf.

Ik denk dat dat niet uitzonderlijk is: we hebben allemaal verschillende personae, we functioneren in heel verschillende contexten, en daarin komen telkens een paar andere aspecten van onszelf naar boven. We hebben allemaal veel verschillende kenmerken, talenten, gaven. Ook in Filosofenfontein: vorige zondag en vandaag houden we kunstendagen, waarin heel wat nieuwe, soms onbekende kanten van elkaar in het licht komen te staan. En op andere dagen komen praktische kantjes aan bod: als de ruiten gewassen zijn bv., of de chocomelk en de cakes op tafel staan. Veertien dagen geleden deed Fons een oproep om ons te bezinnen, met de wereldgroep, over de financiële crisis: er zitten in deze kapel ook mensen met talenten en contacten die dat bij uitstek kunnen.

We zijn allemaal complexe kruispunten van contexten, contacten, situaties, eigenschappen. We zijn veel tegelijk. De lezing van vandaag roept ons op om alles wat wij zijn, en nog veel meer, in het Goddelijke licht te bekijken.

Openingsgebed Sytze De Vries, Bij Gelegenheid I, p. 105

Laat dit een uur zijn
waarin ons hoofd en ons hart,
wie wij zijn
en wat wij doen,
ons overgeeft aan u,
Gij, liefde zelf.
Laat dit een uur zijn
waarin we ons op u richten
om onszelf te hervinden,
elkaar te zien,
onze weg te weten.
Laat dit een uur zijn
dat ons hart opvrolijkt,
ons hoofd verheldert
en ons bevrijdt
van de daden, de woorden, de gedachten
waarmee wij u en elkaar bezeren.
Als ons bidden en ons zingen
naar de hemel opklimt,
wees dan aanwezig
en laat uw erbarmen op ons dalen
en ons hart verruimen,
dat wij vrijuit onze lof zullen zingen,
nu en altijd.

Tussendoor 139 "Wees gij het woord"

Lezing Mt. 22, 15-22

Nu trokken de farizeeën zich terug om zich erop te beraden hoe ze hem met een uitspraak in de val konden lokken. Ze stuurden enkele van hun leerlingen samen met een aantal herodianen naar hem toe, met de vraag: ‘Meester, wij weten dat u oprecht bent en in alle oprechtheid onderricht geeft over de weg van God. We weten dat u zich aan niemand iets gelegen laat liggen, u kijkt immers niemand naar de ogen. Zeg ons daarom wat u vindt: is het toegestaan de keizer belasting te betalen of niet?’ Maar Jezus had hun boze opzet door en zei: ‘Waarom stelt u me op de proef, huichelaars? Laat me de belastingmunt zien.’ Ze reikten hem een denarie aan. Hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ Ze antwoordden: ‘Van de keizer.’ Daarop zei hij tegen hen: ‘Geef dan wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’ Ze waren zeer verbaasd toen ze dit hoorden. Ze lieten hem staan en gingen weg.

Bedenkingen bij de lezing

De vraag die de herodianen vandaag in het evangelie aan Jezus stellen, is niet onschuldig: moeten we belasting betalen aan de Romeinen? Ze stellen niet de vraag of je wereldlijk gezag moet gehoorzamen in het algemeen, zoals wel eens gedacht wordt. Want de context waarin ze de vraag stellen is heel speciaal. De joodse samenleving aan het begin van onze tijdrekening wou het liefst een soort theocratie zijn, maar was bezet door een wereldse, gewelddadige macht waarin een mens (de keizer) als een god wordt vereerd. Voor veel joden moest de mens enkel God gehoorzamen en had de wereldlijke macht slechts autoriteit, in de mate dat zij de wet van Mozes uitvoerde. Een Romeinse keizer gehoorzamen was dus ondenkbaar. In zo’n context is de vraag aan Jezus niet meer of minder de vraag of je moet collaboreren met een bezetter die het tegendeel eist en vertegenwoordigt van al je fundamentele waarden. Als Jezus ja antwoordt, geeft hij aan dat je moet collaboreren, als hij nee zegt, kan hij verraden worden aan de gewelddadige bezetter en vervolgd worden als een opstandeling.

De belastingmunt van de romeinen was bovendien een doorn in het oog van de joden, omdat die precies heel die verfoeilijke ideologie weergeeft. Op die munt stond rond de afbeelding van de keizer de tekst: “keizer Tiberius, zoon van de goddelijke Augustus de verheven opperpriester”. Voor de Joden was dat “goddelijke” er ver over. Ze maakten er blijkbaar zoveel ophef over dat ze een aparte munt kregen waarop die beeltenis en de lasterlijke tekst niet voorkwamen.

Je kunt veel zeggen van Jezus van Nazaret, maar hij was zeker ook een uiterst geslepen en alerte redenaar. Jezus reageert met de tegenvraag: laat mij eens een belastingmunt zien. De Herodianen, die goede maatjes waren met de Romeinen, tonen de munt met de beeltenis van de keizer. Door het feit dat ze die op zak hadden, had Jezus hen al een hak gezet. Wie een echte Romeinse denarie bezat, toonde indirect dat hij handel dreef met de Romeinen: ze werden zelf indirect ontmaskerd als collaborateurs. Hij zegt hen dan ook: als de keizer zijn naam en zijn figuur op die munt heeft staan, geef dan gewoon terug aan de Keizer wat aan de Keizer toebehoort.

En geef aan God wat van God is… Ook daarbij konden gelovige joden zich onmiddellijk voorstellen wat bedoeld moet zijn. Ze kenden bv. psalm 24 : "Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt, de wereld en wie haar bevolken". 'De aarde en al wat zij draagt' behoort aan God. 'De wereld en wie haar bevolken' behoren aan God. Zoals de munt de beeldenaar van de keizer draagt, draagt de mens volgens het scheppingsverhaal in Genesis als het ware de beeldenaar van God en behoort God toe. Alles begint met God. Alles behoort God toe. Kortom: Jezus ontmaskert de herodianen impliciet als collaborateurs, en wrijft hun fijntjes onder de neus dat alles de stempel van God draagt.

Wijlen prof. Herman Servotte schreef over deze tekst: “de draagwijdte van de vraag die wordt gesteld – en van het antwoord erop – wordt helemaal bepaald door de context waarin ze wordt gesteld”. In de traditie merken we inderdaad dat de uitspraak van Jezus op telkens eigentijdse manier is geïnterpreteerd, in interpretaties die niet altijd overeenkomen met de oorspronkelijke bedoeling. Wat overigens niet verwonderlijk en niet verkeerd is: je leest een tekst vanuit je eigen tijd… Augustinus bv., in een context van een vervallend romeins imperium, baseert o.a. op deze tekst zijn stelling dat er in de wereld twee rijken aanwezig zijn, het goddelijke en het aardse en dat die in strijd zijn met elkaar. Bij het laatste oordeel zal de strijd beslecht worden. In de middeleeuwen is die voorstelling van Augustinus dan weer gebruikt om de scheiding van kerk en staat te legitimeren. Ook Luther heeft, in de context van een corrupte kerkstructuur, op basis van dit evangelie betoogt: gehoorzaam de leiders, maar weet dat uw geestelijke heil het belangrijkste is.

Ik wil daar graag vanuit onze politieke, sociale en religieuze context ook bedenkingen aan toevoegen. Waarbij ik eerder vragen wil stellen, dan antwoorden te geven. Als Jezus in de context van een discussie over de houding tegenover een wereldlijke bezetter het nodig vindt om te vermelden dat alles teruggaat op God, wat zegt dat dan aan ons vandaag, hier in Filosofenfontein?

Als we het evangelie van vandaag lezen als een vingerwijzing van Jezus dat uiteindelijk alles toch zijn oorsprong en zijn bestemming in God vindt, hoe ruim moeten wij dan als Filosofenfontein onze blik richten? Moeten wij dan nog verder gaan in het nadenken over en stamelend verwoorden van onze individuele of collectieve relatie tot God? Stelt deze tekst ons dan voor de uitdaging om al de aspecten van ons leven in het licht van Gods liefde die onze liefde moet worden, te bekijken, en dat ook zo te expliciteren in deze gemeenschap? Waarbij we nog verder gaan dan we nu al doen?

Kijken we gewoon om ons heen. Onze houding in de kapel, ten opzichte van onze gemeenschapsgenoten: ze behoort aan God. Als we hier naartoe komen, ons op een bepaalde manier in het verkeer gedragen: het behoort aan God. Onze diepste innerlijke problemen. Ons worstelen met ouderdomskwaaltjes. Onze lichamelijke behoeftes, verlangens, problemen, onze relatie met de natuur, met onze omgeving, met de economie: het behoort aan God. Onze relatie met onze partner, onze houding in een werkcontext, zowel in de microcontext van onze werkomgeving, als in de grotere ethische context van waar onze organisatie mee bezig is (bank, universitaire instelling, commercieel bedrijf, politiek orgaan…?) De politieke context van dit land. De internationale politieke en economische situatie. Je kunt het allemaal bekijken en bevragen in het Goddelijke perspectief. Het is allemaal “van God”. Welk contexten zijn daarbij nu nog ondoordesemd?

Wat betekent dat voor ons als gemeenschap van Filosofenfontein? Welke aspecten brengen wij nog niet ter sprake? Stelt deze tekst geen fundamentele vragen bij de reductie van het geloof tot een persoonlijke beleving, waarin we vooral vrede voor onszelf zoeken, puur met ons ik bezig zijn, of onze relatie met god? Is deze tekst een uitdagende vraag om open te zijn voor elkaar over al wat ons leven uitmaakt? Is deze tekst een uitdagende vraag om ook in politieke discussies standpunten in te nemen, als individu of als gemeenschap van filosofenfontein?
Een dwaas kan gelukkig meer vragen stellen dan tien wijzen kunnen beantwoorden…
Vragen en gebeden voor elkaar

Vers 123 "Keer u om naar ons toe"

Het woord om aan God te geven wat hem toekomt, geeft ons de ruimte om alles in zijn handen te leggen. Mag ik daarom vragen dat wie dat wil, hier vooraan een stukje leven met ons en met God deelt. Alle facetten van wie wij zijn en wat we hebben meegemaakt, kunnen aan bod komen: goede dingen die gebeurd zijn, tegenslagen, zorgen, blijdschappen, … Laten wij het delen.

Afsluitend gebed

In uw handen, God, geven wij
al wat uitgesproken en onuitgesproken werd,
al wat ons verblijdt en bezwaart,
ons hele leven.
Hou de toekomst voor ons open.
Amen.

Offerande (Tijdens de offerande: Henri Purcell)
Groot dankgebed Sytze de Vries Bij Gelegenheid I, p. 296
Vers 534 "Gij die boven mensen uit"
Tijdens de communie: Henri Purcell
Communielied 536 "Jij die voor alle namen wijkt"

Slotgebed (Huub Oosterhuis Kom Bevrijden, p. 192)

Bij alles wat gebeurt,
schrikwekkend, mensonwaardig,
open ons hart en ons verstand
voor wat ook gebeurt, en geschiedenis maakt:
gerechtigheid die volbracht wordt
mensen die zich inzetten
eten einde toe en zich houden.
Dat onze ogen opengaan
voor die flitsen van een nieuwe aarde
die ook te zien zijn.
Dat wij volharden in onze verwachting
dat wij ons niet laten intimideren
door wie de macht hebben,
nu nog wel, maar ooit niet meer –
dat wij vindingrijk worden,
en zelfs de kleinste kansen leren benutten
om vrede te stichten en recht te doen;
dat wij de moed niet verliezen,
dat wij de stem die in ons spreekt van vrede
niet wantrouwen als een illusie –
dat wij staande blijven in het geloof
dat niets onmogelijk is
bij God – Ik zal er zijn,
geen ding, geen woord.
Amen

------