2 oktober 2011: 27e zondag
De misdadige wijnbouwers
Rik Nuytten
Openingslied: nr 546: "Zomaar
een dak boven wat hoofden"
Inleiding
Goede morgen,
Sommigen onder u weten dat ik werk op het hoofdkwartier van een
Amerikaanse multinational. En ons bedrijf krijgt met de regelmaat
van de klok te maken met crisissen, die het hoofd moeten worden
geboden. De makkelijkste crisissen om aan te pakken, zijn deze die
van buitenaf op ons afkomen. Slechte economische omstandigheden,
het missen van de verwachtingen van Wall Street, kritische artikels
in de zakenkranten, het helpt om een sfeer van urgentie te creëren
en de oorzaken aan te pakken.
Veel moeilijker is het als de problemen intern zijn, als er een
afdeling minder goed presteert, of als een werkmethode niet meer
aangepast is aan de echte noden. Voor een verkoopsafdeling is het
meestal duidelijk wanneer het goed gaat of niet (als je niet aan
de cijfers prutst wel te verstaan). Maar interne afdelingen zijn
een stuk moeilijker aan te sturen. Ik heb ondertussen geleerd dat
waar er geklaagd wordt over bureaucratie, vriendjespolitiek en besluiteloosheid,
er meestal meer aan de hand is. En juist die afdelingen weer op
de goede sporen krijgen is heel moeilijk. Het begint al bij het
toegeven dat er een probleem is. Meestal wordt dit hardnekkig en
met volle overtuiging ontkend; men vindt dat alles prima verloopt
en dat de andere kant (de klanten, de gebruikers) gewoon te veel
klagen, en dat ze het niet verstaan.
In een multinational gaat het dan meestal zo dat er enkele leiders
worden vervangen in de hoop van het probleem op te lossen.
En heel vaak geraakt het probleem net niet opgelost. Vaak wordt
de nieuwe leider gesaboteerd, of geeft die er snel de brui aan.
En dat kan zo meerdere keren na mekaar gebeuren tot de hele zooi
opgegeven wordt, en uitbesteed wordt aan een externe firma, bij
voorkeur in India, waar de lonen laag zijn, en alles uiteindelijk
nog een heel stuk erger wordt! Als je daar met de topmanagers over
praat, is het duidelijk dat ze dit ook wel weten, maar er eigenlijk
geen raad mee weten; het zit blijkbaar in de mensen ingebakken.
Nu vragen jullie zich waarschijnlijk af wat dit te maken heeft met
een viering in de kerk op zondagochtend! Dit waren de gedachten
die door mijn hoofd gingen toen ik het evangelie van vandaag ging
lezen. De lezing is de parabel van de misdadige wijnbouwers. Die
geven de landheer niet wat hem toekomt, halen allerhande misdaden
uit, en uiteindelijk doden ze zelfs de zoon van de eigenaar!
Ter voorbereiding van de viering ben ik zoals gewoonlijk, de bijbelverklaringen
gaan lezen. Zoals iedere keer weer, blijkt dat het verhaal niet
zo eenduidig is als eerst gedacht. Van die zoektocht zou ik vandaag
iets willen vertellen. Ik zou in deze viering willen blijven stilstaan
bij wat Jezus zou bedoeld hebben met deze parabel, en bij de bedenking
hoe mensen kunnen verglijden naar extreem gedrag in bepaalde omstandigheden.
Maar laten wij het eerst stil maken in onszelf en de vergeving van
God vragen:
Kyrie: lied
115: "Bidden wij over dit huis"
Openingsgebed
In deze stad
van zoveel mensen
in blijvende beweging,
in zoekende onrust
in deze stad
brandt hier uw licht,
roept ons uw stem,
klinkt onze naam.
Hier leven wij
van woorden,
hier worden ons wegen gewezen
met verhalen.
Hier zien wij
met nieuwe ogen,
hier worden wij
aangezien,
worden wij elkaar toebedeeld.
Zoals Gij volhardt
in uw geloof in ons,
bidden wij
dat wij zullen blijven vertrouwen op U,
zoals Hij deed,
- wiens verhaal hier op ons leven
wordt geschreven
Jezus Messias, uw Zoon, onze Heer.
(Sytze
de Vries. Het rijk alleen; p.79)
Lezing Matheus 21, 33-46
Luister
naar een andere gelijkenis. Er was eens een landheer die een wijngaard
aanlegde en hem omheinde. Hij groef er een kuil voor de wijnpers
en bouwde een uitkijktoren. Toen verpachtte hij hem aan wijnbouwers
en ging op reis. Tegen de tijd van de druivenoogst stuurde hij zijn
knechten naar de wijnbouwers om zijn vruchten in ontvangst te nemen.
Maar de wijnbouwers grepen de knechten, ze mishandelden er een,
doodden een ander en stenigden een derde.
Daarna stuurde de landheer andere knechten, een grotere groep dan
eerst, maar met hen deden ze hetzelfde. Ten slotte stuurde hij zijn
zoon naar hen toe, met de gedachte: Voor mijn zoon zullen ze wel
ontzag hebben. Toen de wijnbouwers de zoon zagen, zeiden ze onder
elkaar: Dat is de erfgenaam! Kom op, laten we hem doden en
zo zijn erfenis opstrijken, en ze grepen hem vast, gooiden
hem de wijngaard uit en doodden hem.
Wanneer nu de eigenaar van de wijngaard komt, wat moet hij dan met
die wijnbouwers doen?
Ze antwoordden: De onmensen! Laat hij ze op een mensonwaardige
manier ombrengen en de wijngaard verpachten aan andere wijnbouwers,
die de vruchten wel aan hem afdragen wanneer het daar de tijd voor
is.
Daarop zei Jezus tegen hen: Hebt u dit nooit in de Schriften
gelezen:
De steen die de bouwers
afkeurden
is de hoeksteen
geworden.
Dankzij de Heer
is dit gebeurd,
wonderbaarlijk is
het om te zien.
Daarom zeg ik u: het koninkrijk van God zal u worden ontnomen, en
gegeven worden aan een volk dat het wel vrucht laat dragen. Wie
over die steen struikelt zal gebroken worden, en iedereen op wie
die steen valt zal worden verpletterd.
Toen de hogepriesters en de farizeeën zijn gelijkenissen hoorden,
begrepen ze dat hij over hen sprak. Ze wilden hem graag gevangennemen,
maar ze waren bang voor de reactie van de volksmassa, daar men hem
voor een profeet hield.
Inleiding op Jesaja
Om de parabel
van de misdadige wijnbouwers te verstaan is het goed hem te plaatsen
in een breder kader. De parabel komt voor bij de drie synoptische
evangelisten (Mattheus, Marcus en Lucas). Er zijn wat verschillen,
maar de kern is dezelfde. Bij Mattheus zit deze parabel in de tempelrede,
na de intocht in Jeruzalem. Het zorgt voor een bijna logische verklaring
waarom de joodse leiders Jezus uit de weg hebben willen ruimen.
Maar er is meer. De parabel grijpt terug naar een zeer gekend verhaal
uit de profeet Jesaja. Jezus kende zijn bijbel, en de joodse leiders
en de mensen in de tempel kenden hem ook. Laten we daarom eerst
luisteren naar deze lezing uit Jesaja.
Lezing Jesaja 5, 1-7
1 Voor mijn geliefde
wil ik zingen
het lied van mijn lief en zijn wijngaard.
Mijn geliefde had een wijngaard,
gelegen op vruchtbare grond.
2 Hij bewerkte de grond, haalde de stenen eruit
en plantte een edele druivensoort.
Hij bouwde er een wachttoren,
hakte ook een perskuip uit.
Hij verwachtte veel van zijn wijngaard,
maar die bracht slechts wrange druiven voort.
3 Welnu, inwoners van Juda en Jeruzalem,
spreek recht tussen mij en mijn wijngaard.
4 Wat kon ik meer aan mijn wijngaard doen,
wat heb ik te weinig gedaan?
Ik verwachtte zo veel van mijn wijngaard,
waarom bracht hij slechts wrange druiven voort?
5 Luister, ik zal jullie vertellen
wat ik met mijn wijngaard ga doen:
Ik ruk de doornhaag uit en breek de muur af,
zodat hij verbrand en vertrapt kan worden.
6 Ik zal hem laten verwilderen,
er wordt niet meer gesnoeid, niet meer gewied,
dorens en distels schieten er op.
De wolken zal ik opdragen
geen regen op hem te laten vallen.
7 Israël is de wijngaard van de HEER van de hemelse machten,
de uitgelezen aanplant zijn de inwoners van Juda.
Hij verwachtte recht, maar oogstte onrecht,
hij zocht rechtsbetrachting, maar vond rechtsverkrachting.
Homilie
In het licht
van het lied van Jesaja wordt de parabel die Jezus vertelt nog harder.
Het gaat blijkbaar over de grote zorg die God heeft voor zijn volk.
Hij stuurt keer op keer profeten, waar niet wordt naar geluisterd,
zij worden bespot, mishandeld en vermoord. God stuurt zelfs zijn
eigen zoon en met hem gebeurt hetzelfde. Het is duidelijk, het volk
verbeurt zijn recht om het volk van God te zijn. Een allegorie,
die niet zo moeilijk te verstaan is.
Dat dacht ik ook, tot ik de commentaren begon te lezen! Waarschijnlijk
is dit een parabel van Jezus zelf, misschien van de eerste christenen.
Zeker het stukje over het sturen van zijn enige zoon en de toevoeging
over de hoeksteen is niet van Jezus zelf maar van de eerste christenen.
De betekenis van de parabel is daarom nogal duister:
Opvallend is het begin: de zorg waarmee de eigenaar de wijngaard
aanlegt (een heel sterke verwijzing naar Jesaja) maar de eigenaar
laat vervolgens de wijngaard los (door op reis te gaan). Ik herken
daarin de manier waarop Jezus naar de schepping heeft gekeken: enerzijds
een zorgende God, die tegelijk de wereld autonoom laat zijn. God
geeft ons de wereld in bruikleen, wij worden verondersteld er iets
goeds mee te doen.
Volgens de exegeten gebruikt de verwijzing naar het verhaal van
Jesaja niet de woorden van de Hebreeuwse bijbel, maar die van de
Griekse versie, het wordt bijgevolg gezien als een latere toevoeging.
De parabel gaat dus over iets anders. En zoals zo vaak, staan we
dus weer met een parabel die ons voor problemen stelt!
Volgens de uitleg van de exegeten, moeten we de parabel veel meer
zien in de lijn van de andere parabels over de grote schuld tegenover
de kleine schuld. Als God een grote schuld kan vergeven, hoeveel
te meer moeten wij dan een kleine schuld kunnen vergeven. Hoeveel
te meer moeten mensen leren om liefdevol met elkaar om te gaan,
zoals God met zijn volk omgaat. En dan wijzen de exegeten nog op
dit: het gaat niet om het hele joodse volk, het gaat om enkele leiders
die de gave van God verwerpen. Voor die leiders is de maat vol en
zal rekenschap moeten worden gegeven; maar dat geldt niet voor het
hele joodse volk.
Maar het meest raadselachtige voor mij is waarom de wijnbouwers
geen vruchten willen afdragen, maar de knechten doden. Je kan moeilijk
zeggen dat de Joodse leiders zich zo gedroegen. Zij wilden vanuit
hun visie het volk tot geloof brengen. Hoe komt het dat mensen afglijden
van ontkenning tot steeds ergere dingen? Reageerden de joodse leiders
tegen Jezus vanuit een drang om de macht te behouden? Ik ben daar
niet zo zeker van. Misschien was het drang naar macht, maar misschien
waren ze overtuigd van hun gelijk en vonden ze dat Jezus hun godsdienst
naar de knoppen hielp.
Hetzelfde kun je zeggen over de huidige kerk. In verband met seksueel
misbruik wordt steeds gewezen op de kerk die haar machtspositie
wilde bewaren en daarom mensen overplaatste om zo de doofpot te
gebruiken. Ik betwijfel dat. Ik denk dat men vanuit een naïviteit
en gebrek aan kennis van de pathologie aan die priesters een nieuwe
kans wilde geven in de hoop dat ze hun leven zouden beteren. En
één keer dit pad bewandeld, was er in de ogen van
de leiders geen terugkeer (bekering?) meer mogelijk. Dan wordt er
gespeeld op wettelijkheid, bureaucratie en het vermijden van nog
erger kwaad aan het grotere geheel.
Op andere gebieden speelt dat ook zo, denk ik. Een zekere hang naar
macht speelt waarschijnlijk, maar er zit ook iets schrijnends in,
omdat men meent vanuit het eigen grote gelijk te handelen. Naarmate
men meer onder druk komt, gaat men zich meer en meer installeren
in dit grote gelijk en gaat men stroever en moeilijker om met de
kritiek.
Vanuit de boodschap van Jezus leidt die houding van vasthouden aan
het eigen grote gelijk tot een afwijzing van het heilsaanbod van
God. Het sluit ons uit van de redding. Het kan zelfs zover gaan
dat het een afwijzen van God zelf wordt.
Zou dit de echte boodschap van deze parabel zijn? Ik lees hem als
een oproep tot openheid, tot bereidheid om te luisteren. Bereidheid
om kritiek eerlijk aan te nemen, ook als het ons echt raakt en pijn
doet. Ik herken vaak de reactie bij mezelf om mij af te sluiten
voor die dingen die niet zo goed in mijn kraam passen, maar misschien
zit juist in die kritiek de aanzet tot oplossing van de dingen waar
ik mee worstel.
Voor mij is de lezing van vandaag een hernieuwde oproep om mij open
op te stellen. Om alert te blijven voor wat er leeft rondom mij,
en mij niet op te sluiten in mijn eigen grote gelijk. Op die manier
denk ik dat de Geest van God veel meer kans heeft mij te raken en
mij te laten deelnemen aan het ware rijk van God. Amen.
Afsluiting
van de woorddienst: lied 564: "Zij
die stom zijn"
Offerande
Muziek Canon: lied 120: "God heeft Hem hoog verheven".
Als Gij onze God wilt
zijn,
wees dan gezegend en genoemd,
gekend en bemind,
Gij die het begin en het einde zijt,
Alfa en Omega, vandaag en morgen,
schepper van alle dingen,
van onze handen en onze lippen,
van onze schoot en ons hart,
van ons lichaam rechtop
van ons lachen en geloven.
Gezegend zijt Gij, om alles en alles,
en om uw liefde, Jezus van Nazareth,
beeld en gelijkenis van uw licht,
eerstgeborene van uw schepping,
eerstgeborene van de doden.
Al had hij alleen maar
de ogen van de blinde geopend,
maar was niet zelf
het licht van deze wereld geworden:
het zou voldoende zijn geweest.
En als hij wèl
het licht der wereld geworden was,
maar niet een mens was geweest
in ons midden,
even sterfelijk en ongezien,
het zou voldoende zijn geweest.
Al was hij alleen maar een mens geweest,
en niet ons aller knecht geworden,
de minste der mensen,
gekomen om te dienen,
het zou voldoende zijn geweest.
Maar hij is onze vrede geworden,
geest en leven, brood van ons leven,
(Instellingswoorden)
Daarom breek ik dit brood,
en deel het
met wie naast mij is, vriend of vreemde,
daarom drink ik uit deze beker
samen met ieder die op hem drinken wil:
Hij leve in ons, hij moge leven
in onze liefde - uit onze dood
en verlorenheid
moge hij opstaan
en tot ons spreken.
Hij doe zijn aangezicht
over ons lichten.
Hij schenke ons vrede.
(Uit: Gebeden en Psalmen, H. Oosterhuis)
Slotlied nr 583: "Uit staat
en stand"
Slotgebed (zonnelied van Sint
Franciscus)
Allerhoogste, almachtige,
goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.
Wees geprezen, mijn Heer met al Uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon,
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren.
Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde,
door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde,
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.
(G.P. Freeman en
anderen, Franciscus van Assisi - De Geschriften, 2006)
|