------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




18 september 2011: 25e zondag:

Over een milde gever en jaloerse ontvangers:

Mt. 20, 1 – 16

Marcel Braekers

Intredezang 517

Begroeting
Ergert u zich ook bij het horen van al die riante uitwuifpremies, de supplementen, de schandalige bedragen, die aan bedrijfsleiders, handige ex-politici, en cumuleerders van zitpenningen worden uitgekeerd? Ik vind het alleszins een groot schandaal dat in periodes van recessie, van moeizame concurrentie, waardoor arbeiders en bedienden moeten ontslagen worden, men aan de top met sommen gooit alsof er niets gebeurt. Het schijnt nodig te zijn om de fine fleur te kunnen behouden, u weet wel, degenen die zonder pardon het hakbijl hanteren, die enkele wetten van concurrentie kennen en weten wat zich in lageloonlanden afspeelt. Als ik dat vergelijk met hetgeen mij en zoveel anderen als pensioentje wordt uitgekeerd, dan word ik rebels. Misschien zou een kloosterling, die de gelofte van armoede aflegde en daarbij zich gesteund weet door een sterke orde, serener moeten zijn. Helaas, zo zit ik niet in elkaar. Daarbij ben ik eerlijk gezegd niet zo bekommerd om mijn toekomst, maar voor het eerst in mijn leven voelde ik concreet wat anderen heel hun leven meemaken en wel op een honderdvoudig ergere manier.

Met dit allemaal te zeggen kap ik in mijn eigen voet nu ik moet spreken over de parabel van de werkers in de wijngaard. U weet wel, over de eigenaar, die om de zoveel uren nieuwe arbeiders bijneemt, maar ze uiteindelijk hetzelfde loon geeft. Misschien denkt u dat de moraal van het verhaal is, dat je nooit in de beurs van anderen moogt kijken, maar ik zocht een andere uitleg, zodat ik mijn ergernis nog wat mag behouden.

We blijven dus in de sfeer van de druiventeelt, net als vorige zondag. De druiven, die Jacques had meegebracht, zijn opgegeten, de wijnrank op het altaar is verdroogd, er is geen wijnfeest. Er rest alleen nog de bittere sociale werkelijkheid. De vraag is wat Jezus met deze parabel dan wel wilde vertellen.

Nr. 115

Gedachtenis aan Johan Desaeytyd

Gebed
Uit naam van wie planten en bouwen
De werkers van vrede en voorspoed –
Zegen het werk van hun handen.
Zegen, God, de werkers van elke dag,
Zegen degenen die de hitte van de dag trotseren,
Die dragen en verdragen, die hun inzet met hun leven en gezondheid betalen,
Zegen hen die zich inzetten voor een rechtvaardige wereld,
En bescherm de zwaksten en meest kwetsbaren,
Opdat ze op handen worden gedragen.
Want zo deed ook Jezus, uw geliefde kind en onze broeder.

Jesaja 5, 1 - 7
Lied: dat wij als wachters op de muren staan 267
Matteüs 20, 1 – 16

Homilie
Wat een prachtig verhaal zowel sociaal als spiritueel. Je merkt dat het uit twee delen bestaat. Het eerste gaat over aanwerven, het tweede over uitbetalen en de vraag of loon naar werken wel juist is. In de beide delen komt echter eenzelfde aspect naar voor: de milde, overvloedige houding van de eigenaar.

In het eerste deel is de mildheid waarmee hij aanwerft sprekend. Veronderstel dat de wijngaard, zoals op andere plaatsen in het evangelie, symbool staat voor de (Joodse) samenleving of de ruimere wereld, en dat met de eigenaar God wordt bedoeld. Dan wil Jezus met zijn verhaal zeggen dat de tijd dringt en iedereen wordt opgeroepen om in de wijngaard te gaan werken. Geen strenge selectie waarbij alleen de verstandigen en evenwichtigen worden aangenomen (wat in de tijd van de eerste christenen de viri probati zouden worden, een idee die vandaag weer opduikt), neen iedereen ontvangt een zending om op haar of zijn manier bij te dragen in het oogsten. Welk uur van de dag we ook zijn, hoe ook de omstandigheden, altijd moet je een helpende, ondersteunende houding aannemen, zodat mensen licht en ruimte in hun leven gaan ervaren en open komen voor het spirituele. De eigenaar straalt van vertrouwen en zekerheid dat alles goed zal aflopen.
Zo is God, wil Jezus zeggen. Altijd wervend, mensen aantrekkend en hen stimulerend om een taak op zich te nemen. Iedereen van hoog tot laag heeft talenten, die dienstig zijn voor anderen. Misschien is de een sterk in het snoeien, een ander in het plukken en ophalen, weer een ander in het persen en brengen tot de juiste gisting. Ieder heeft zijn eigen bekwaamheid en inbreng, die je niet, zoals in de parabel van de talenten, in de grond mag steken.

Nog sterker is het tweede deel van dit verhaal, als aan het einde van de dag iedereen loon ontvangt. Ook de laatst aangeworvenen krijgen één denarie. Een denarie was het gewone loon voor een dag handenarbeid. Door de vele oorlogen en de economische verschuivingen was er in de tijd van Jezus veel werkloosheid. Mannen hingen overal rond in de hoop voor één dag aangenomen te worden. Geen werk, geen loon. Zo moesten veel gezinnen van dag tot dag in bestaansonzekerheid leven. Daarom staat er in het boek Deuteronomium geschreven:
Een dagloner, die het al moeilijk genoeg heeft, mag u niet uitbuiten, of het nu iemand van uw eigen volk betreft of een vreemdeling die in een van uw steden woont. U moet hem nog dezelfde dag, voor zonsondergang, uitbetalen; want hij is arm en het gaat hem juist om dat loon. (Deut. 24, 14 – 15)

Het verrassende in de parabel is dat iedereen evenveel krijgt en dus de laatst aangeworvenen voldoende hebben om te leven. Sociaal gezien toch bijzonder dat Jezus het recht op een minimuminkomen verdedigt. Wat moeten al die paria’s niet glunderend naar elkaar hebben gekeken, toen ze dat hoorde.

Nu zult u misschien denken: prima voor die laatst waren aangeworven, maar dan had die eigenaar aan de eersten ook meer moeten geven dan hij was overeengekomen. Dat is rechtvaardigheid: loon naar werken. Ik denk dat de parabel een andere richting uit ging. Jezus wil dat zijn volgelingen een grondige bekering doormaken zodat ze anders gaan kijken, en een houding aannemen zoals die van de eigenaar. In het dagelijkse leven zijn mensen altijd bezig met vergelijken, en door te vergelijken worden ze jaloers op wie meer heeft of wie iets heeft dat zij nog niet hebben (denk maar aan de mimesis-theorie van René Girard). Ik kan dan moraliserend zeggen: we moeten leren leven met genoeg, met genoeg voor iedereen.

Maar de parabel gaat volgens mij verder. Ik denk dan aan die andere parabel over kwijtschelding: een knecht was 10.000 talenten schuldig aan zijn heer, terwijl een ander aan diezelfde knecht 100 denarieën schuldig was. Omdat de heer bereid was die enorme schuld te vergeven, had die dienaar mild moeten zijn voor zijn naaste. Hetzelfde principe komt hier terug: Jezus wil niet moraliserend wijzen op het principe van voldoende om te leven (hoe belangrijk die idee ook is), Hij wil zijn volgelingen gevoelig maken voor de grootmoedigheid en gulheid van de eigenaar, van God. Wie dat eens heeft mogen ervaren, houdt op met vergelijken. Wie de liefde en nabijheid van God heeft mogen ondervinden, leeft spontaan vanuit een sobere, blije houding van genoeg. Dat is de vreugde van de Blijde Boodschap en van de komst van het Rijk van God waarin voor concurrentie, jaloezie en boosheid geen plaats meer is. Zo zou het nieuwe leven en samenleven moeten zijn, aldus de droom van Jezus.

Na de communie nr. 364

------