------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




5 juni 2011 : Afscheid: weggaan en toch de band behouden.

Jan Degraeuwe

Lied: 368 “Al heeft Hij ons verlaten”

Inleiding

Laten we deze viering beginnen in de naam van de Vader, de Zoon en de Geest, amen. Welkom op de eerste zondag na Hemelvaart. Het hemelvaartverhaal gaat over afscheid. De leerlingen hebben afscheid genomen van Jezus en staan er nu alleen voor. Velen hadden Jezus persoonlijk gekend. Gedurende enkele jaren waren zijn trouwe vrienden samen met hem door het land getrokken. Ze waren erg geschokt door de traumatische ervaringen van de goede week. Het afscheid was zwaar. Het geloof van de eerste christenen is een verwerking van dit afscheid. Als Johannes vele jaren na de gebeurtenissen zijn evangelie schrijft, besteedt hij nog meer aandacht aan het afscheid dan de eerste drie evangelisten. Johannes werkt het afscheid van Jezus breed uit. Na het verhaal van de voetwassing volgen afscheidsgesprekken en het afscheidsgebed. Straks beluisteren we het eerste deel van dit afscheidsgebed.

Afscheid nemen is alledaags. ’s Morgens zeggen we “Tot vanavond” en vóór het inslapen zegen we “Tot morgen”. Door afscheid te nemen, openen we een perspectief op onze terugkeer. Het is mooi om met een afscheidsgroet de brug te slaan naar een nieuw samenzijn. Soms nemen we ook afscheid voor een langere periode. Het afscheid is dan emotioneler en het verlangen om mekaar terug te zien wordt duidelijk uitgesproken. Soms is er bij het afscheid de vrees dat er geen weerzien meer zal zijn.

Tijdens de tweede wereldoorlog namen de Duitsers een groot aantal bekende Nederlanders gevangen en sloten hen op in een kamp in de gemeente Sint Michielsgestel. Één van de gijzelaars was de schrijver en dichter Anton van Duinkerken. Op een dag in juli 1942 mocht zijn vrouw op bezoek komen. Gezien de situatie was het mogelijk dat de dichter zijn vrouw voor de laatste keer zag. De dag na het bezoek schreef van Duinkerken “De wuivende”. In gevangenschap, vrezend voor zijn leven, bidt van Duinkerken dat de wuivende groet van zijn vrouw het teken mag zijn van Gods liefde.
We luisteren nu naar de eerste vier strofen uit “De Wuivende”. Na een kort intermezzo luisteren we rechtstaand naar het begin van het afscheidsgebed van Jezus uit het Johannes evangelie.

De Wuivende (Anton van Duinkerken)

Mijn vrouw is de wuivende, die met haar zakdoek
in 't licht langs het korenveld gaat.
Zij zendt mij een uiterste teken van liefde
nu zij mij, gedwongen, verlaat.

Wie weet voor hoelang zij vertrekt? Ik blijf eenzaam
doch jubel slaat op in mijn bloed.
Ik voel mij niet langer gevangen; rondom mij
is alom haar wuivende groet.

Mijn God in de hemel, die 't ziet, en die weet
hoe ik nooit voor mijzelven iets vroeg
-Al wat Gij mij gaaft heb ik dankbaar aanvaard
en Gij gaaft mij geluk genoeg! -

Verhoor voor vandaag en de rest van mijn leven
één enkele bede van mij:
Dat altijd mijn vrouw als uw teken van liefde
voor mij deze wuivende zij.

Joh 17, 1-11

Preek

In het gedicht van Anton van Duinkerken krijgt het eenvoudige gebaar van zijn vrouw een enorme betekenis. De groet blijft alom aanwezig en krijgt religieuze diepgang. De dichter vraagt dat zijn wuivende vrouw voor altijd een teken van Gods liefde mag blijven. Als de katholieke van Duinkerken schrijft: “Zij zendt mij een uiterste teken van liefde”, dan zal hij ook wel aan het Johannes evangelie gedacht hebben waarin staat “Hij had de mensen die hem in de wereld toebehoorden lief, en zijn liefde voor hen zou tot het uiterste gaan”. In het gedicht spreekt de man die achterblijft.

In het afscheidsgebed uit het Johannes evangelie spreekt de man die afscheid neemt. In beide gevallen gaat er achter de persoon die afscheid neemt een wereld open, er wordt een perspectief geboden. De dichter voelt zich niet langer gevangen, zijn vrouw is een teken van Gods liefde. Jezus weet dat zijn uur gekomen is, maar hij vertrouwt op de Vader. Na dit gebed steekt Jezus met zijn leerlingen de Kidronbeek over en loopt hij een olijfgaard in. Hier wacht hem geen wereldse glorie, maar diepe vernedering. In dit uiterste teken van liefde toont Jezus zijn grootheid.

In het afscheidsgebed stelt Johannes Jezus voor als de bemiddelaar tussen God en de gelovigen. God heeft een nauwe relatie met Jezus en Jezus heeft getoond wie God is. Door deze bemiddeling komen de gelovigen tot God. Zoals Mozes de geboden naar de mensen bracht, zo brengt Jezus de Vader naar de mensen. De bemiddelingsrol van Jezus wordt uitgewerkt in een reeks voorbeelden waarin geven en doorgeven centraal staan. In de eerste elf verzen van het afscheidsgebed staat elf maal één of andere vorm van het werkwoord “geven”.

God heeft zijn naam aan Jezus gegeven. Het kennen van de naam creëert een band. Nu we zowat iedereen met de voornaam aanspreken, voelen we dit niet meer aan, maar het uitspreken van een naam en zeker een voornaam, schept intimiteit. Jezus spreekt over de Vader.
Jezus heeft woorden van de Vader gekregen en hij heeft ze doorgegeven. Voor Johannes zijn woorden belangrijk. Denk maar aan het begin van zijn evangelie: “In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God”. Woorden dragen een boodschap. Woorden zetten in beweging.

Jezus heeft ook macht gekregen om het eeuwige leven te schenken. In vers 3 wordt uitgelegd wat het eeuwig leven is. “Het eeuwig leven dat is dat zij u kennen, de enige ware God, en hem die u gezonden hebt, Jezus Christus”. Het is eigenaardig dat Jezus in zijn gebed zichzelf Jezus Christus noemt. Waarschijnlijk is dit vers later tussengevoegd, maar de uitleg, die het vers geeft, is belangrijk: “Eeuwig leven is God kennen”.

Voor ons heeft kennen te maken met weten. Iets kennen is weten hoe het in mekaar steekt. De Bjbelse, Hebreeuwse, betekenis van kennen sluit meer aan bij iemand kennen. Als je iemand kent heb je een relatie met hem. De bijbelse betekenis van kennen is in de eerste plaats relationeel en sluit aan bij de beleving, niet bij het verstandelijk kennen. Ook als we zeggen dat iemand veel pijn of verdriet gekend heeft, bedoelen we dat hij aan den lijve pijn en verdriet heeft meegemaakt. Kennen is intiem en relationeel beleven. God staat voor het waarachtige. God kennen is een echte relatie onderhouden met het waarachtige. Het eeuwige leven is het waarachtige leven. Jezus heeft ons getoond hoe we waarachtig moeten leven.

Jezus bidt voor de mensen die de Vader hem gegeven heeft. Hoewel hij straks de hof van olijven binnengaat, bidt hij niet voor zichzelf. Dit is een opvallend verschil tussen het vierde evangelie en de eerste drie. De synoptici vertellen hoe Jezus bijna terugdeinst voor zijn lijden, “Laat deze kelk aan mij voorbijgaan”. Bij Johannes vat Jezus zijn lijden sereen aan. Waarom laat Johannes Jezus bidden voor de mensen? Toen Johannes zijn evangelie schreef, had hij al veel meegemaakt. Joden en heidenen waren christen geworden, maar er waren ook veel spanningen en onenigheden. Iets verder in zijn afscheidsgebed bidt Jezus nogmaals “Laat hen allen één zijn”. De eenheid is het grote thema van het afscheidsgebed. Wij zeggen vaak dat we een gemeenschap zijn die Jezus wil volgen, maar hebben we wel voldoende aandacht voor eenheid? Misschien kunnen we beter zeggen dat Jezus onze gemeenschap eensgezind wil zien.

Met haar wuivende zakdoek heeft de vrouw van Anton van Duinkerken iets doorgegeven dat haar eenvoudig gebaar oversteeg. Zij kon weggaan en toch bleef de band met haar man behouden. In zijn afscheidsgebed spreekt Jezus over alles wat hij gekregen heeft van de Vader en hoe hij het doorgegeven heeft aan zijn leerlingen. Hij heeft afscheid genomen, maar door zijn Woord blijft de band. Wij kunnen die band bewaren door te luisteren naar zijn Woord, door bezorgd te zijn voor mekaar en door te streven naar eenheid.

Na zijn afscheidsgebed is Jezus vernederd, gemarteld en gedood. Nog steeds worden mensen vernederd, laten we hen gedenken terwijl we luisteren naar “Ich wandre durch Theresienstadt” van Ilse Weber. In Theresienstadt werden kunstenaars opgesloten die hun kunst niet in dienst van de nazi-ideologie wilden stellen. Zo sluiten we de kring met het kamp in Sint Michielsgestel waar Anton van Duinkerken gevangen zat. Het lied eindigt met de verzen “Wanneer zal het leed voorbij zijn, wanneer zullen we weer vrij zijn?”

Tafelgebed: 151 “Christus de gestalte van God”
Onze Vader
Vredeswens

Communielied: 001 “Wie anders zou de hemel dragen”

Slotgebed: “Voor de kerk als teken van Gods liefde” Sytze de Vries, Bij gelegenheid (II), p. 221

Slotlied: 390 “Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer”

------