------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




22 augustus 2010: 21° zondag

Kwetsbaar zijn om Gods wil

Marcel Braekers

Openingszang nr. 101: “Heerlijk is het te loven de Heer”

Begroeting

“Spreken over seks is in onze culturele context nauwelijks nog iets bijzonders, maar wie werkelijk probeert te zeggen wat hij gelooft en wat dit betekent, die geeft zich onontkoombaar echt bloot.” Het is een citaat uit het jongste boek van Erik Borgman, Wortelen in vaste grond, p. 132.

Je voelt het dagelijks in de heersende sfeer. Bekennen dat je regelmatig een kerk binnen stapt en daar in stilte tot je zelf komt, kunnen velen nog enigszins begrijpen, maar dat je wekelijks of toch vaak deelneemt aan de eucharistie geeft velen het vermoeden dat je tot een of andere sekte behoort. Daarbij zeggen wat het voor je betekent, trachten te omschrijven waarin je gelooft en wat dat geloof dan betekent geeft helemaal een onwennig gevoel. Hoogstens zullen we het wagen binnen een groep van gelijkgezinden, die eenzelfde sprong aandurven.

Dat hier in deze gemeenschap zovelen het aandurven te getuigen van wat hen ten diepste raakt mag dus een wonder worden genoemd. Bij dat wonder wil ik in deze viering even stil staan. Daarbij komen allerlei vragen en gedachten bij me op. Wie is het meest kwetsbaar: degene die zich bloot geeft en open verwoordt wat hem of haar ontroert of degene die altijd gesloten is en nooit over gevoelens of een persoonlijk visie kan spreken? En waarom zijn woorden zo kwetsbare dingen en wanneer raken ze onze meest intieme sfeer?

Lied nr. 517: “Als regen die de aarde drenkt”

Gebed

Jij, in wiens hand mijn adem is,
En die het spoor bent voor mijn voeten;
Jij bent mijn God. Hoe woon ik
In de weelde van jouw zegen.

Jij, die jouw oog op mij laat rusten,
Jij die mij hoort wanneer ik roep –
En die van al mijn wegen weet, -

Die mij geteld heeft en gewogen,
Die mijn gemis heeft liefgehad
En het gekroond heeft met tegoed, -

Jij, in wiens hand mijn adem is,
Nooit blijft mijn leven ongetroost.
Jij bent mijn God. Hoe woon ik
In de weelde van jouw zegen.          (S. de Vries, Het rijk alleen, p. 287)

Inleiding op de lezing

Over kwetsbaarheid gesproken. In de Bijbel staat in dat opzicht een mooi verhaal over koning David. Het was David voor de wind gegaan. Geleidelijk had hij zijn macht kunnen uitbreiden en heerste in het land vrede en veiligheid. Koning David had voor zichzelf een mooi paleis gebouwd, maar bleef ermee in zijn maag zitten dat de God op wie hij altijd had gesteund en aan wie hij zoveel dank was verschuldigd onder een tent moest huizen, de tent waaronder de verbondskist met de twee engelen stond. Daarom wilde hij een tempel bouwen, maar de profeet Natan wijst dit af.
Misschien vreesde die dat allerlei afgodische elementen in de religie zouden binnensluipen. Maar ook een theologisch motief is belangrijk: de God van Israël woont niet statisch op één plek, maar is altijd de meetrekkende geweest, meelevend met het lot van zijn volk. David accepteert wat de profeet zegt, maar kan het niet laten de ark feestelijk binnen de stadsmuren te halen en naast zijn paleis te zetten. Gek van vreugde gooit hij zijn kleren uit en danst voor de ark uit. Hij stelt zich kwetsbaar op door zo te doen, maar wordt door Mikal de dochter van Saul ervoor bespot.

2 Samuel:
naverteld door O. Van Outryve in de Bijbel voor de jeugd, p. 178 – 180.

Lied 720 (psalm 146): Zing voor de Heer een nieuw lied”

Homilie

Koning David reageert spontaan en danst slechts gekleed in priesterhemd voor de ark. Plots is hij niet meer de statige koning, die beperkt is door het paleisprotocol, maar een gewone man die zijn gevoel durft uit te leven en toont hoe diep zijn vreugde en vertrouwen in Jahwe, zijn God is. Ineens is hij een eenvoudige kwetsbare man, die je kunt bewonderen of uitlachen zoals Mikal, de dochter van Saul, doet. Maar, en hier steekt het verrassende, David geeft geen krimp. “Tegenover God, aan wie ik alles te danken heb, hoef ik mij niet op te houden, zegt hij. Als het nodig is, wil ik zelfs nog verder gaan dan ik vandaag gegaan ben.” (E. Borgman, Wortelen in vaste grond, p 132) Is degene die zich kwetsbaar toont misschien de echte sterke?

We zitten samen en bespreken een therapiebegeleiding. De therapeut voelt zich vast zitten, omdat zijn patiënt alleen maar rationele, afstandelijke dingen verwoordt. Tijdens ons overleg begint de therapeut te zien hoe er een gelijkenis is tussen het verdriet van zijn patiënt om zijn plots overleden vader en wat hij zelf heeft meegemaakt en waarmee hij ook blijft worstelen. In het volgende gesprek neemt hij het initiatief en vertelt over zijn onverwerkt verdriet. Plots breekt zijn patiënt in een niet te stoppen huilbui uit en ontstaat een echt contact.
Kwetsbaarheid roept kwetsbaarheid bij anderen op waardoor nieuwe verbondenheid en openheid groeit. Is het ook dat niet dat we hier meemaken? Een groeiende openheid om te tonen waar men staat, wat men aankan en wat niet, waar we mislukken en elkaar nodig hebben? Het merkwaardige daarbij is dat degene die het eerst de sprong waagt en dus het meest te raken is, meestal het sterkste staat.

Laat me nog even terugkeren naar het verhaal van David. Is er een verband tussen geloven en het afleggen van zijn zekerheid zoals David zijn statuskleed aflegt? Ik bedoel dit: wanneer laat men het meest de eigen kwetsbaarheid zien? Als het om iets heel ongrijpbaar gaat dat je toch zou willen verhelderen of oproepen?

Ik was getroffen door een mooi gedicht van Anna Michaels dat ik enkele dagen geleden las. Ze beschrijft hoe haar geliefde bezeten is om met zijn pianospel op te roepen wat niet meer in de partituur geschreven staat, net zoals zij dat met woorden probeert te doen.

Piano deed de bladeren trillen,
Avond in een volmaakte zomer,
Zelfde temperatuur binnen en buiten mijn lichaam,
Nacht een pigment in mijn huid.

In dat verhullende schemerlicht
Wist ik dat je een minnaar had gehad.
Alles werd bepaald door dat nieuwe inzicht.
Het erf verdween.
Even snel als mijn besef van jouw lichaam
Wist ik dat jij naar stilte streefde.
Een publiek wilde ontroeren
Tot niemand meer luisterde.

We geloofden in de pefecte versie in ons hoofd,
Maar jij kon je handen haar niet, en ik
Mijn woorden haar niet laten uitvoeren.

Zelfs nu ik je hoor spelen, denk ik
Aan een minnaar, smachtend aan het hek
Van weer een ander, die plotseling weet
Dat de liefde dit niet recht kan zetten.
                                  Anne Michaels, "Nachtkleur", Gedichten, p. 39

Het verrassende in dit gedicht is dat de dichteres pas het bestaan van een vroegere minnaar aanvoelt op het ogenblik dat die ander piano speelt en spelend tot het uiterste gaat. In de poging om helemaal te komen bij het onnoembare laat de pianist zien wie hij is.
Ik krijg daarbij een herinnering: hoe wij met ons koor en enkele solisten het Stabat Mater van Pergolesi uitvoerden. Ik was getroffen door de zang van de vrouwelijke soliste en zei achteraf tegen de dirigent: ‘je moet zelf door een intens verdriet zijn gegaan om zo te zingen.’ En de dirigent keek verrast op en zei: ‘ze heeft enkele maanden geleden haar moeder verloren’.

Naarmate we ons overgeven aan het irrationele, het intuïtieve tonen we indirect onze kwetsbaarheid. En wie daarbij naar de grens wil gaan van wat aan woorden ontsnapt om die Ene op te roepen, die zich als Licht, als Eindeloze liefde openbaarde, die toont zich helemaal en wordt paradoxaal genoeg de sterke, die niet meer terugwijkt voor spot of minachting.

Dat is ook de uitdaging waarvoor wij staan: enerzijds de durf om zich zover te wagen en anderzijds de invoelende aandacht waarmee de anderen dit ontvangen. Ik denk dat als we erin slagen om dat proces verder en verder te laten gebeuren, dat we iets van oneindige waarde tot stand brengen.

Muziek: Stabat Mater van Pergolesi

Groot dankgebed: Het rijk alleen, p. 221 e.v.
      + refrein 124: “Open de woorden die geschreven staan”

Na de communie 587

------