------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




18 oktober 2009: 29° zondag

Wie van jullie de belangrijkste wil zijn,
zal de anderen moeten dienen (Marcus 10, 32 – 45)

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Voor u, God,
Openen wij ons
Opdat uw Geest kan dalen
En in ons worden tot onze eigen adem.

Zuiver ons met de frisse wind van uw Geest
Tot in de verborgen hoeken van ons hart
Waarheen wij zelf niet gaan.

Laat de liefde die U beweegt ons bezielen.
Dan zal het uw Geest zijn
Die in ons over uw schepping waakt.

Roep dan uw licht over ons uit
Als in het begin.
Geef dat wij hier al leven
Met ons hart bij U.                  (S. de Vries)


Inleiding op de lezing

Jullie weten dat de volken onderdrukt worden door hun eigen heersers en dat hun leiders hun macht misbruiken. Zo mag het bij jullie niet gaan. Wie van de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal ieders dienaar moeten zijn.

Met deze uitspraak is de toon gezet voor de Woorddienst van deze zondag.
Dienaar van allen zijn. Zo moet de leerling van Jezus worden en zo heeft Jezus zelf zich gedragen. Hij heeft zich herkend in een belangrijke tekst die staat in de profetieën van Jesaja over de Dienaar van Jahwe. In het midden van dit boek staan een viertal gezangen over de lijdende dienaar. Jesaja schetst daarin een figuur die vanuit een absolute vredelievendheid zichzelf opoffert om de wereld de ogen te openen. Probleem is dat men nooit heeft kunnen achterhalen wie Jesaja daarmee bedoelde. Dacht hij aan een messiaanse redder of bedoelde hij het volk van Israël dat als religieuze groep de vrede in de wereld zou moeten brengen? Zeker is dat de eerste leerlingen en wellicht ook Jezus zelf zich herkend heeft in deze gezangen, die model zouden staan voor Jezus en voor zijn latere volgelingen.

Jesaja 53, 1-11

Lied 312: “Niemand leeft voor zichzelf”

Marcus 10, 32-45

Homilie

Waarom misbruiken leiders hun macht, waarom wil iemand overheersen en zijn eigen volk onderdrukken? Afgezien van de verschrikkelijke ellende die mensen doordoor moeten ondergaan – denk maar aan het drama dat zich op dit ogenblik in Zimbabwe afspeelt - en van het feit dat het overal en van alle tijden is, heb ik mij al dikwijls afgevraagd waarin het genot van domineren schuilt?
Misschien vindt u het een stomme vraag waarop het antwoord voor het grijpen ligt, en toch: Wat drijft een mens om de ander aan zich te onder-werpen? Is macht bezitten iets dat op zichzelf lustvol is? Ik kan me voorstellen dat in de vroegste tijden mensen moesten vechten voor voedsel en net als in de dierenwereld alleen de sterksten overleefden. Of dat de mannetjesdieren vanuit een natuurlijke drang om het leiderschap vochten om zo hun eigen genen door te kunnen geven. Maar bleef deze primitieve drang nog overeind eens er voldoende voedsel was en niet een horde rondzwierf maar mensen koppels en gezinnen vormden? Blijven we altijd maar die primaten die leven volgens Darwins principes?

Waarom het verlangen om te onderwerpen? Onder de eerste psychologen bestond daarover een groot meningsverschil. Adler dacht dat we het trauma van een kind dat machteloos is en zich altijd de mindere voelt nooit te boven komen en daarom overcompenseren in machtsmisbruik. Freud zag er een uiting in van ons ingeboren narcisme. Ijdelheid, behoefte om bewonderd te worden geeft volgens hem een erotische streling. Of soms ontstaat een vermenging van dominantie met seksualiteit zodat een perverte begeerte groeit.
Wat drijft heersers om hun macht te misbruiken? Wat een chef om op zijn werknemers neer te zien? Wat een buur om zijn blitse wagen pal voor mijn huis te parkeren? Waarom zeg ik dat iets is zoals het is, omdat ik het zeg?

Laat mij de vraag eens omkeren: stel dat niemand van ons dat romantische, brave doetje is waar Rousseau van droomde, wat moeten we dan wel overwinnen om het ideaal van Jezus te bereiken? Welke weg hebben we af te leggen en wie of wat kan ons daarbij helpen?

Ik ben een prachtig boek van Karen Armstrong aan het lezen: De kwestie God. Daarin beschrijft ze hoe in het hindoeïsme een leerling werd voorbereid voor hij aan yoga mocht beginnen.

Een beginner mocht geen enkele yogaoefening doen voor hij een intensief moreel programma had afgerond. Boven aan het lijstje stond ahimsa, ‘geweldloosheid’. Een yogi mocht nog geen mug doodslaan, mocht geen boze gebaren maken, niet kwaadspreken over anderen, maar moest altijd vriendelijk zijn tegen iedereen, zelfs tegen de vervelendste monnik uit de gemeenschap. Tot zijn goeroe ervan overtuigd was dat dat een tweede natuur was geworden, mocht een yogi zelfs niet in de yogahouding zitten. Veel van de agressie, frustratie, vijandigheid en woede die onze gemoedstoestand verstoren, is het gevolg van gefnuikt egoïsme, maar wanneer de aspirant-yogi zich deze onzelfzuchtige gelijkmoedigheid eigen had gemaakt, zou hij, zoals de teksten ons voorhouden, ‘onbeschrijfelijke vreugde’ ervaren. (p. 48-49)

De strijd tegen zichzelf is blijkbaar van alle tijden en plaatsen wat het dan ook mag zijn dat we moeten bestrijden. Met dat inzicht keer ik terug naar het evangelie van deze zondag. Het is geen gemakkelijke tekst die meestal verkeerd wordt begrepen. Wat bedoelde Jakobus en Johannes met hun vraag om links en rechts van de mensenzoon te mogen zitten? Meestal legt men dit uit als hun verlangen om als een soort vice-premiers mee de macht te mogen delen. Maar hun vraag volgt onmiddellijk op de lijdens-voorspelling.
We weten met zekerheid dat Jacobus in 41, dus nauwelijks 10 jaar na Jezus’ dood werd onthoofd. Het broederpaar Johannes en Jacobus stond heel dicht bij Jezus. Zou het dus kunnen dat ze vragen om samen met Hem te mogen delen in zijn leven, ook al heeft dit lijden en vervolging tot gevolg? Er staat ‘delen in uw heerlijkheid’ (doksa verwijzend naar het Hebreeuwse kabot) alsof men reeds een vermoeden had van Jezus’ lijden en sterven. Deze twee broers zullen in het voetspoor van Jezus gaan, zich inzetten om zijn boodschap uit te dragen en hebben daarvoor hun leven gegeven.

De spanning in de tekst ligt daarom tussen deze leerlingen en de anderen, want al heel vlug ging men in de jonge kerk streven naar de eerste zijn, waren er die meenden het beter te weten dan een ander, die leider wilden zijn, enz. Zoals toen loopt onze kerk vol van zulke typen. Het zit de mens ingebakken. Maar – dat is mijn conclusie - er dus is een heel bijzondere kracht nodig, een inspiratie die alles omver gooit, om tegen zijn aard in tot zachtmoedigheid te komen, zijn leven ten dienst te stellen, het lijden en de verdrukking van anderen te willen dragen, zoals de Dienaar van Jahwe. Laten wij bidden om die genade en die kracht, opdat we erdoor worden herschapen tot nieuwe mensen en groeien in zelfverloochening.

Groot dankgebed: Het rijk alleen, p. 221
+ lied 541: “Neemt en eet met elkaar”

Na de communie 581: “Zoals ik zelf gezonden ben”

------