------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




23 augustus 2009: 21° zondag door het jaar

Gods aanwezigheid in de schepping en de figuur van Jezus Christus (J. Pohier, Quand je dis Dieu)

Marcel Braekers

Intredezang nr. 714: “Hoe is uw naam”

Begroeting

De viering van vorige zondag was opgebouwd rond een boek van Jacques Pohier Quand je dis Dieu. Wanneer ik het woord ‘God’ gebruik, wat zeg ik dan. En Pohier begint zijn boek met een uitspraak van Meister Eckhart: “God wordt God als de schepselen God zeggen”. Het zijn mensen, vooral gelovigen, die het woord God gebruiken om zo een werkelijkheid aan te wijzen waarvoor alle woorden tekort schieten. Pohier stelt daarom de vraag wat wij met dat woord bedoelen en waar wij die God wel ontmoeten. Misschien klinkt het vreemd dat gelovigen na zoveel jaren geloofd te hebben zich altijd opnieuw die vraag moeten stellen, en toch vind ik het heilzaam.

Pohier gaat terug op een rabbijnse traditie om op de vraag te antwoorden. Onze God, zo zegden de Israëlieten vanaf de ballingschap, woont in de tempel. Maar niet in heel de tempel, Hij woont in het heilige der heiligen. En ook daar woont Hij niet zomaar als een evidente, permanente aanwezigheid. Neen God woont boven de verbondsark, in de ruimte die de vleugels van de twee cherubijnen vormen. Daar in die ongrijpbare leegte is zijn aanwezigheid. Ze noemen het de schekinah, afgeleid van het werkwoord schakan wat betekent ‘aanwezig als onder een tent’.

Het is natuurlijk maar een voorstelling, maar met een fascinerende kracht. Want daarmee zegt deze Joodse traditie twee dingen tegelijk: allereerst dat God onkenbaar en onnoembaar is, aanwezig als leegte. Tegelijk wordt gezegd dat zijn aanwezigheid niet zomaar overal en evident is. God is aanwezig op heel specifieke plaatsen vb. boven de ark van het verbond. Het was de kist waarin de staf van Aäron lag, die het volk had meegedragen tijdens de tocht door de woestijn. De Onnoembare en voor ons verstand ongrijpbaar Afwezige is aanwezig op uitgesproken plaatsen zoals de tocht naar vrijheid, het zoeken naar een uitweg uit verdriet of waar mensen hopen op andere tijden. God die de handen van de mensen opent. Onze menselijke geest is misvormd geraakt, zegt Pohier. We denken als een computer in termen van ja en neen, aanwezig en afwezig. Iets anders is niet meer mogelijk. Maar er is ook een derde mogelijkheid: de symbolische waarbij aan- en afwezigheid elkaar oproepen en verdiepen. Dat is van groot belang in onze godsdienst. God is de totaal Andere, de Oneindige, de Onnoembare, zo benoemd vanuit heel concrete ervaringen en plaatsen waar die Oneindigheid aanwezig wordt. “God wordt God als de schepselen God zeggen.”

Deze fundamentele gedachte van de schekinah (het wonen in de leegte) gaat Pohier verder uitwerken als hij spreekt over de aanwezigheid van God in de Bijbelse tekst, in de figuur van Jezus Christus, in het sacrament van de eucharistie, enz. Telkens gaat het om concrete plaatsen, concrete personen en tekens waar aan- en afwezigheid elkaar oproepen en versterken. Hoewel dit boek van Pohier 30 jaar geleden werd geschreven heeft het voor mij nog niets aan actualiteit ingeboet.

Gebed

Hier gekomen
Vanuit de waan van de dag
En de storm van de tijd,
En niet minder vanuit de onrust
Van ons eigen hart,

Hier gekomen
Om de weg te weten
Om het hoofd weer op te heffen
En de rug te rechten,

Om nieuwe adem te vinden,
En een nieuw lied,
Om te dromen en te kennen,

Zie hier uw gemeente:
Kandelaars voor uw licht,
Waar de duisternis toeslaat;
Zangers van uw lof,
Door de tranen heen;
Bidders om uw Rijk,
Tegen de klippen op.

Dat uw oog op ons rust,
Dat uw hart is
Bij de ademloze en de verstrikte
Bij de kleine, verduisterde mensen,
Dat uw hand
Heel onze wereld
Draagt en bewaart,
Daarom zuchten en zingen wij.
                        (S. de Vries, Het rijk alleen, p.76)

Smeekgebed 139: "Wees Gij het woord, Gij de stilte"

Boodschapper

Zijn sandalen achtergelaten op het strand, kromtrekkend in de zon.
Hijzelf nergens te bekennen. Blijven plakken misschien,
Verderop, bij groepjes zwemmers. De vorm van zijn sandalen
Verraadt de houding van jonge voetzolen. Duidelijk zichtbaar
De indruk van ritmische, krachtige tenen. Maar vreemd,
De twee bekende, kenmerkende enkelvleugels, zijn er niet

                                           Yannis Ritsos (vert. Hero Hokwerda)

Homilie

Het gedicht is op het eerste zicht bevreemdend. Heel scherp visueel beschrijft de dichter een paar sandalen op het strand. Je zou er het schilderij ‘de boerenschoenen’ van Van Gogh bij kunnen halen. Uit de beschrijving krijg je het beeld van een jongeman, die als een jonge god over het strand loopt en al te lang ergens is blijven hangen. Maar dan springt er plots iets naar een andere dimensie: de kenmerkende enkelvleugels ontbreken. In de Griekse mythologie droeg de god en boodschapper Hermes sandalen met vleugels, vandaar de titel van het gedicht ‘de boodschapper’. Wat wilde de dichter zeggen? Dat de god of God met een hoofdletter verdwenen is uit onze aardse sfeer, maar nog een teken achterliet, de sandalen? Maar misschien bedoelde hij ook net het omgekeerde: als je goed kijkt naar die sandalen, merk plots het afwezige dat door de sandalen aanwezig wordt gebracht. Doorheen de aardse concrete tekens openbaart zich het goddelijke. Omdat de vleugels ontbreken ervaart de dichter plots wat ontbreekt. Dat is het wezen van een mooi gedicht. Plots roept het het afwezige op en ontroert het de lezer zoals eens de dichter ontroerd werd.

Wat ik over dit gedicht zeg, geldt ook voor een mooi schilderij en voor heel ons geloof. “God is de in elke religie opgevangen poëzie // opgevangen – niet gevangen – als in een spiegel.” schreef Les Murray (geciteerd in Jellema, Essays, p. 274) Alle mooie verhalen in de Bijbel hebben dezelfde functie als het gedicht. Plots ontstaat doorheen de woorden een verwijzing naar het oneindige, alsof je meegezogen wordt naar een andere dimensie. Denk maar aan het verhaal dat Nathan aan koning Achaz vertelde over een rijke man die het enige schaapje van zijn buurman haalde om het voor een feestje te slachten. Het verhaal riep hevige verontwaardiging bij de koning op tot Nathan zei: maar die man, koning, dat bent u zelf. Bijna alle teksten in de Bijbel zouden moeten gelezen worden zoals poëzie: niet om wat er letterlijk staat, maar om hetgeen doorheen de woorden wordt opgeroepen. Iets wat aanwezig is op de wijze van afwezigheid.

Zo kom ik met een bocht terug bij wat ik in de inleiding zei verwijzend naar het boek van Jacques Pohier. God is aanwezig als afwezige. Als de geheel Andere, de Oneindige en Ene laat Hij zich niet vangen in beelden, in voorstellingen, in dingen. Voor de Israëlieten na de ballingschap woonde God in de lege ruimte gevormd door de vleugels van twee engelen op de verbondskist. Hij woonde niet overal en op alle plaatsen zoals in de oude cathechismus stond, maar op die plaatsen waar Hij op bijzondere wijze verbonden is met het leven van mensen. God ontsnapt aan onze ervaring, maar Hij is aanwezig op heel preciese plaatsen in deze wereld. In een mooi gedicht of aan oproepend gebed, in het liefdevol samenzijn van twee mensen, in het weerloze gelaat van wie mij aanziet, in de persoon van Jezus van Nazareth. Wij christenen, moeten ons ontdoen van al te letterlijke tekstvitterij. We moeten op en andere manier leren kijken naar de persoon van Jezus. Over Hem zeggen dat Hij God en mens is, twee naturen in één persoon, is voor ons hedendaags begrijpen van persoon van geen betekenis. Wel moeten we nadenken hoe in de teksten over Hem getuigd wordt hoe Hij door zijn woord en optreden het heilige oproept en aanwezig stelt. Hij, de ikoon is van God, de zichtbaarwording van wat aan alle ervaring ontsnapt.

In die geest wilde ik de woorddienst afsluiten met de tekst over de openbaring op de berg.

Marcus 9, 2-8
Lied 536: "Jij die voor alle namen wijkt"

Groot dankgebed 150
Na de communie 570: "Gezegend die de wereld schept"

------