26 juli 2009: 17° zondag
De vermenigvuldiging der broden (Jo. 6,1-21)
Marcel Braekers
Openingszang 001: "Wie
anders zou de hemel dragen"
Begroeting
Wees welkom deze zondagmorgen,
die we begonnen met het zingen van Gods lof, want Hij is de Ene,
de Onnoembare aan wie alle leven toebehoort. Niet alleen komt Hem
alle lof en eer toe. Hij zelf maakte zich kenbaar als een zorgende
God, die geluk en vrede wil voor iedereen, zonder onderscheid van
stand of kleur. Vandaar dat deze lofzang gekleurd wordt door een
gevoel van dankbaarheid.
In de viering van vorige zondag kwam dit geloof van een zrogende
God sterk naar voor via het beeld van de herder zoals verwoord in
psalm 23. God die zoals een herder voorgaat, die hoedt en beschermt
en met ons meegaat tot in onze uiterste verlatenheid. Datzelfde
vertrouwen komt in de lezing van deze en de volgende zondagen terug
via de symboliek van brood en voedsel. Jezus zegt van zichzelf dat
Hij brood voor mensen wil zijn. Hij, de zichtbare gestalte van de
onzienlijke God, verdeelt vijf broden tot een massa van 5000 voldoende
heeft gegeten. Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging gaat dus
niet over voedselpakketten, maar is een theologische reflectie over
de betekenis, die Jezus heeft voor hem en voor zijn geloofsgemeente.
Johannes was de evangelist met een Joodse achtergrond, die zijn
tekst 20 à 30 jaar na de andere evangeliën schreef.
Het verhaal was voldoende bekend. Wat hij doet, is nadenken over
de betekenis van dat gebeuren en hoe je dit teken moet
verstaan. Mijn idee is dat hij dit verhaal heeft herschreven van
uit zijn Joods verstaan van Jezus. Het verhaal ziet hij als een
actualisatie van de Uittocht uit Egypte en de tocht door de woestijn.
Via het teken van het brood gaat het verhaal over vertrouwen en
overgave. Dat lijkt wel een hele sprong en daar gaan we in de woorddienst
verder bij stilstaan.
Laten we daarom lied 528 zingen,
een lied waarin God zijn overtreffende nabijheid uitspreekt naar
de zoekende en zwervende woestijnmens.
Lied 528: "Voor mensen
kunnen spreken"
Gebed (Zegening bij de maaltijd
naar de joodse traditie)
Gezegend Gij, Eeuwige
God,
Koning van hemel en aarde,
Die het brood uit de aarde doet groeien.
Gezegend Gij, Eeuwige God,
Koning van hemel en aarde,
Die de vrucht van de wijnstok hebt geschapen.
Gezegend Gij, Eeuwige God,
Die ons hebt gedragen
Het licht van liefde te ontsteken. (S. de Vries, Bij gelegenheid
I, 200)
Inleiding op de lezing
Op het tweede Vaticaanse Concilie
heeft men beslist dat de evangeliën over 3 jaar worden gelezen.
Eerst Matteüs, dan Marcus en tenslotte Lucas. Daarbij schuift
men fragmenten uit het evangelie van Johannes er tussen telkens
als die belangrijke details vermeldt of Jezus bijzondere woorden
in de mond legt. Zo wordt de systematische lezing van Marcus gedurende
enkele zondagen onderbroken en horen we het verhaal van de broodvermenigvuldiging
volgens Johannes plus daarbij een hele toespraak van Jezus over
brood als teken van gelukkig leven. Niet toevallig maken de Vaticaanse
schriftgeleerden veel tijd voor dit thema, want brood en eucharistie
hebben een centrale betekenis in onze christelijke beleving.
Volgende zondag zal Gonda Mertens dieper ingaan op de uitspraak
van Jezus die zichzelf (of door Johannes) brood van eeuwig leven
noemt. Vandaag stel ik een aandachtige lezing van het verhaal voor
waardoor je het in een heel ander daglicht gaat begrijpen.
Johannes 6, 1 21
Daarna ging Jezus naar de overkant
van het Meer van Galilea (ook wel het Meer van Tiberias genoemd).
Een grote menigte mensen volgde hem, omdat ze gezien hadden welke
wondertekenen hij bij ziekte deed. Jezus ging de berg op en ging
met zijn leerlingen zitten. Het was kort voor het Joodse pesachfeest.
Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar hem toe
kwam, vroeg hij aan Filippus: Waar kunnen we brood kopen
om deze mensen te eten te geven? Hij vroeg dat om Filippus
op de proef te stellen, want zelf wist hij al wat hij zou doen.
Filippus antwoordde: Zelfs tweehonderd denarie zou niet
voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.
Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei:
Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden en twee vissen
maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen? Jezus
zei: Laat iedereen gaan zitten. Er was daar veel gras,
en ze gingen zitten; er waren ongeveer vijfduizend mannen. Jezus
nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood
onder de mensen die er zaten. Hij gaf hun ook vis, zoveel als
ze wilden. Toen iedereen volop gegeten had zei hij tegen zijn
leerlingen: Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat
er niets verloren gaat. Dat deden ze en vulden twaalf manden
met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had
gegeten. Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had zagen,
zeiden ze: Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld
zou komen. Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee
te gaan en hem dan tot koning zouden uitroepen. Daarom trok hij
zich terug op de berg, alleen.
Bij het vallen van de avond daalden zijn leerlingen af naar het
meer; ze stapten in een boot
en zetten koers naar de overkant, naar Kafarnaüm. Het was
al donker geworden, en Jezus was nog niet naar hen toegekomen.
Er stak een hevige wind op en het meer werd onstuimig. Toen ze
vijfentwintig of dertig stadie geroeid hadden, zagen ze plotseling
Jezus over het meer lopen; hij was dicht bij de boot en ze werden
bang. Maar hij zei: Ik ben het, wees niet bang. Ze
wilden hem aan boord nemen, maar meteen kwam de boot aan land
op de plaats waar ze naartoe wilden.
Commentaar
Dit verhaal van de broodvermenigvuldiging
is een hervertelling van de Uittocht uit Egypte, maar nu in verband
gebracht met de persoon van Jezus en het teken van brood. In de
hongerige, zoekende en zwervende mensen herkende Johannes de eerste
Joodse slaven op zoek naar bevrijding.
- De overkant van het meer: in het
Grieks staat er niet meer maar zee(thalassa). Johannes
verwijst daarmee naar de situatie van zijn volk dat ook aan
de overkant van de zee op het punt stond om uit Egypte te
vluchten en door het teken van het water tot vrijheid en inzicht
kwam.
- De hongerige menigte roept herinneringen op aan het vernederde
volk dat door Mozes werd weggevoerd en geleid naar de berg om er
de Thora te ontvangen. Tijdens de verdere tocht door de woestijn
voedde het volk zich met manna, het brood uit de hemel. De broodvermenigvuldiging
is onder andere een verwijzing naar dit feit. Jezus leidt als een
nieuwe Mozes het volk naar de berg.
- Niet toevallig vermeldt Johannes dat het vlak voor het Joodse
Paasfeest was. Pasen was het feest van de uittocht. Tijdens dat
feest ging de huisvader voor en brak hij na een zegenbede het genadebrood
voor de familie. In de figuur van Jezus heeft een nieuwe uittocht
plaats. Hij breekt zoals de huisvader het brood dat herinnert aan
de bevijding.
- Jezus kijkt om zich heen, zo schrijft Johannes. Daarmee wil hij
zeggen dat Jezus naar de mensen kijkt zoals eens God neerzag op
het lijden van zijn volk. Het is een kijken doordrongen van betrokkenheid
op het lot van de mens.
- Waar kunnen we brood kopen? Jezus vraagt niet aan Filippus of
hij ergens een bakker weet. De vraag is bedoeld om op de proef te
stellen, om hem de tijd te gunnen om te leren zien vanwaar de Messias
komt.
- De vijf gerstebroden herinneren aan de vijf boeken van de Thora,
brood is hier de eigenlijke vervulling van de Wet. De vis, ichtus,
wordt in de vroege christenheid een belangrijk symbool voor Christus.
- Er was daar veel gras, zegt Johannes. Daarbij denkt hij aan psalm
23, de vertrouwenspsalm over God als herder, die ons leidt naar
groene weiden. Zo beleefden de eerste christenen de persoon van
Jezus: als de herder, de gestalte van de hoedende God.
- Bij Johannes neemt Jezus zelf de broden (niet zoals bij de andere
evangelisten waar de leerlingen het brood delen). Jezus neemt het
brood en dankt God. Bewust spreekt Johannes over eucharistein
= dankzeggen zoals in de eucharistie.
- Bij het vallen van de avond: Nu volgt een korte tweede
passage, die gaat over de situatie waarin de gemeente van Johannes
nu verkeert. Jezus is gestorven, het wordt avond. De gemeente is
zoals de eerste leerlingen van het evangelie alleen en voelt zich
verlaten. Ze keren terug naar hun gewone, alledaagse leven. In het
verhaal staat dat ze gaan varen zonder Jezus. Hun beangstigende
leven wordt gesymboliseerd door de hevige wind. De verrezen Heer
wil hen nabij zijn, maar ze kunnen niet geloven. Pas als ze Jezus
als de Verrezene in hun midden opnemen bereiken ze de oever. Het
verhaal van de broodvermenigvuldiging en de felle tegenwind hebben
met elkaar te maken.
Besluit
Op een ongehoord creatieve manier
vertelt Johannes aan zijn gemeente het bekende verhaal van de broodvermenigvuldiging.
Dat was reeds 20 à 30 jaar bekend, dankzij de drie andere
evangeliën. Johannes hervertelt het vanuit zijn Joodse perspectief.
In de figuur van Jezus maken de christenen opnieuw de Uittocht mee.
Door en in zijn Persoon herbeleeft men de trouw en liefde van God.
Het was dank zij de woorden en daden van de aardse Jezus, maar vooral
door de ervaring van zijn verrijzenis dat die eerste christenen
ontdekten dat Uittocht, leven en leven over de dood heen tezamen
verwezen naar Gods kracht. De Uittocht, de ervaring van de leerlingen
en het ongeloof en angstig zoeken van de geloofsgemeente verwijzen
naar elkaar. Johannes wil zijn gemeente en ook ons terug in contact
brengen met die sterkste ervaringen van nabijheid en vertrouwen.
Homilie
Ik denk dat ik veel verbeeldingskracht
van jullie vraag om dit verhaal eens met heel andere ogen te lezen.
Enerzijds kun je zon wonderverhaal niet meer lezen als de
objectieve weergave van een gebeurtenis. De strookt niet met ons
nuchter bewustzijn. Het klopt ook niet met het beeld van Jezus alsof
die als een soort stuntman mensen met verstomming sloeg om ze vervolgens
tot geloof te brengen. De vraag is natuurlijk of dan nog iets overeind
blijft, of het zin heeft om dit verhaal nog te lezen. Ik denk van
wel want eens ontdaan van allerlei magische invullingen komt een
sterk troostende en krachtige boodschap naar voor. Om dit te verduidelijken
moet ik even een stap terug zetten. Hoe hebben diegenen die gefascineerd
waren door de persoon van Jezus hem bezien?
In het optreden van Jezus, in zijn spreken en omgaan met mensen,
herkenden sommigen de situatie waarin ooit hun voorvaderen hadden
verkeerd. In zijn persoon kwam de kracht van God zoals toen opnieuw
tot leven. Het was alsof aan een lange tijd van verlangen en onderdrukking
een einde kwam. Maar niet alleen in het concrete handelen van de
aardse Jezus zag men Gods optreden. Bovenal ging men geleidelijk
zijn kracht en grootheid vermoeden na de dood van Jezus. Zijn verrijzenis
was niet meer of minder dan de voltooiing van de Uittocht. Alle
verhalen samen: de Uittocht, de vinden van het manna, de doortocht
door de Jordaan en het vinden van een thuisland, het optreden van
Jezus en zijn overgave aan God tot in de dood, dat alles werd teken
van Gods nabijheid in de geschiedenis van iedere gelovige. In het
verhaal van de broodvermenigvuldiging weeft Johannes dat alles tezamen
tot één gelovig verhaal. Indirect verwijst het verhaal
ook naar onze tijd en gaan wij in diezelfde heilsgeschiedenis staan
als wij met elkaar het brood breken en delen.
Hoe Johannes dit doet kunt u lezen in de korte commentaar bij de
tekst.
Bij wijze van afronding had ik de aandacht nog willen trekken op
één kleine figuur in het verhaal. De kleine jongen
aan de kant met in zijn mand 5 broden en 2 vissen. Waarom moest
Johannes hem zo nodig vermelden en wat moet hij daar niet bedremmeld
hebben staan ronddraaien bij al die commentaar van volwassenen?
Wilde hij alleen maar het contrast beschrijven tussen het dagelijkse
kleine leven en de grootheid van Jezus of dacht hij aan sommigen
van zijn gemeente die zich van nul en geen betekenis voelden en
altijd aan de kant bleven staan? Een beetje zoals je het ook vandaag
velen hoort zeggen: wat kan ik bieden, wat heb ik aan deze gemeenschap
te vertellen? En net die kleine jongen kreeg een belangrijke rol
toebedeeld in het verhaal. Sint Paulus schreef aan zijn gelovigen
in Korinthië:
Maar wat in de ogen van de wereld dwaas is, heeft God uitgekozen
om de wijze te beschamen; wat in de ogen van de wereld zwak is,
heeft God uitgekozen om de sterken te beschamen; wat in de ogen
van de wereld onbeduidend is en wordt veracht, wat niets is, heeft
God uitgekozen om wat wèl iets is teniet te doen. Zo kan
geen mens zich tegenover God op iets beroemen. (I Kor. 1, 27-29)
Groot dankgebed Bij gelegenheid
(I) 249
+ refrein 134: "Laudate omnes gentes"
Na de communie 542: "Een
schaal met brood, een beker wijn"
|