23 november 2008: Laatste zondag van het kerkelijk jaar:
Hij zal een herder zijn voor alle volkeren
Marcel Braekers
Lied 8: "Heer onze Heer,
hoe zijt Gij aanwezig"
Inleiding
De laatste weken verbleef in
ons klooster een Kongolese bisschop die een hemd droeg waarop
gedrukt stond Jésus seul. De slogan
getuigt van een ontroerende, missionaire ijver, maar is eigenlijk
een ketterij. Want Jezus van Nazareth heeft maar een speciale
betekenis voor ons omwille van zijn verbondenheid met God. Terecht
merkt Adolph Gesché op dat het christendom minder christocentrisch
en meer theocentrisch moet zijn, want anders zullen de grote levensvragen
die mensen bezig houden worden weggemoffeld. (Dieu pour penser,
tome VI, le Christ, p. 22)
Vanuit een wellicht goed bedoeld enthousiasme heeft men in de
voorbije eeuwen teveel en te gemakkelijk over Christus gesproken
als de goddelijke heerser, het eindpunt van heel de schepping
(Jésus seul) waarin alles zijn voltooiing vindt.
Daarbij vergat men te zeggen dat die Jezus slechts woorden van
eeuwig leven had en wonderen in mensen tot stand bracht, omdat
Gods Geest op Hem was neergedaald. Jezus kwam op aarde om aan
mensen het grote nieuws omtrent God te brengen en niet om zichzelf.
Zichzelf zag Hij slechts als weg of poort naar de waarachtige
God. De boodschap was belangrijker dan de boodschapper. Het was
geen toeval dat vanaf de tijd dat men het dogma over Jezus godheid
proclameerde, het gesprek met joden en later moslims ophield.
Zij kunnen wel accepteren dat Jezus een bijzonder begenadigde
Zoon van God is, maar niet dat Gods volheid helemaal
in Hem woont. Het is slechts binnen de dringende vragen over God
en mens dat de betekenis van Christus duidelijk wordt, aldus Gesché.
Het zijn wellicht afstandelijke, bespiegelende bedenkingen waarmee
ik jullie zomaar op een zondagmorgen overval. Maar vandaag
viert de Kerk het feest van Christus, koning van het heelal.
En dat vind ik een moeilijk, mij opgedrongen feest. Alleen reeds
het woord heelal doet een mens wankelen. Alle melkwegen
en sterrenstelsels, alle nog te ontdekken dieren, zelfs het diepste
putje van onze ziel horen daarbij. Dat Christus daarover koning
zou zijn, kan men alleen maar zeggen vanuit een jarenlang ingeoefend
triomfalisme, een onterecht gebruik van de Christusfiguur om eigen
militaristische dominantiebehoefte goed te praten. Aan het einde
van dit kerkelijke jaar wil ik ook de aandacht richten naar Jezus
van Nazareth, maar dan zoals Hij boodschapper was van een liefdevolle
en bekommerde God.
Lied 105: "Heer Jezus,
koning en gezalfde Gods"
Gebed
Niet eenzaam hebt Gij ons geschapen,
Maar als een tegenover
Voor elkaar,
Om elkaar te hoeden,
Om samen vruchtbaar te zijn,
De aarde te vervullen van goedertierenheid
En elkaar te geleiden naar het land van uw vrede..
Laat dan toch Hij
Die ons als broeder is gegeven
Onze herder en gids zijn. (S. de Vries)
Ezekiël 34, 11
17
Lied 619: "Voor kleine mensen is Hij bereikbaar"
Matteüs 25, 31 40
Homilie
Alles wat jullie gedaan
hebben voor een van de onaanzienlijksten van mijn broeders of
zusters, dat hebben jullie voor mij gedaan. De joodse filosoof
E. Levinas noemde het ooit één van de sterkste teksten
uit heel het evangelie.
Als ik met een christen praat,
haal ik altijd Mattheus 25 aan: daarin wordt de verhouding tot
God voorgesteld als een verhouding tot de andere mens. Dat is
geen metafoor: in een ander is er werkelijke tegenwoordigheid
Gods. In mijn relatie tot een ander hoor ik Gods Woord. Dat
is geen metafoor, het is niet alleen uiterst belangrijk, het
is letterlijk waar. Ik zeg niet dat een ander God is, maar dat
ik in zijn Aangezicht Gods Woord hoor. (Tussen ons, p.
150)
Ooit openbaarde God zich aan
Mozes in het brandende braambos. En gevraagd naar zijn naam zei
Hij: Ik ben die zal zijn. Ik heb het geroep van mijn vernederd
volk gehoord. Deze bekendmaking van God vindt hier haar
voltooiing. God kiest niet alleen de kant van de onderdrukten,
maar laat door Jezus zeggen: Wat je voor de onaanzienlijkste
hebt gedaan heb je voor mij gedaan. Jezus radicaliseert
zo Gods zelfopenbaring en keert die in zekere zin om. God ziet
niet vanuit de hoogte neer op de armen, maar licht op in hun situatie
van rechteloosheid.
Met deze uitspraak sluit Matteüs de redevoeringen van Jezus
af en brengt ze tegelijk tot hun hoogtepunt. Daarbij wordt deze
pericope nog krachtiger als je ze ziet als verwijzend naar zijn
eerste toespraak: de bergrede. Daar klonk het als: Gelukkig
wie hongeren en dorsten naar gerechtigheid want God zal hen troosten.
Hier wordt deze verantwoordelijk in onze schoot geworpen en moeten
wij zijn als God die zichtbaar wordt in dit appèl. Heel
het optreden van Jezus wordt zo geduid vanuit de zaligsprekingen
tot deze conclusie.
In deze ongehoorde identificatie van God met de verworpene gaat
het niet meer om horizontaal of verticaal, om transcendentie of
immanentie, maar om de oneindigheid die ons ongevraagd en onverwacht
nabij komt en oproept tot verantwoordelijkheid. Voor we aan vrijheid
toekomen zijn we reeds verantwoordelijk, zegt Levinas. Daarbij
is het appèl dat van die ander uitgaat zo dwingend en absoluut,
dat niet hij of zij vragende partij is, maar ik de onderworpene
ben, losgerukt uit mijn besloten wereld en geplaatst voor een
weerloze leegte, voor de ander zonder opsmuk, zonder bekendheid.
De voorbeelden van honger en dorst en het opnemen van de vreemdeling
wijzen op het heel gewone, bijna alledaagse momenten waarin zich
dit nieuwe leven voortaan afspeelt.
In één van de vele teksten over het gelaat van de
ander schrijft Levinas:
Wat dwingend op mij afkomt,
kan ik toch altijd aanvaarden. Altijd kan ik mijn toevlucht
nemen tot instemmen met wat ik te verduren heb en doen of er
geen vuiltje aan de lucht is. Zodat alles zomaar gaat alsof
ik aan het begin sta; behoudens als de naaste er aankomt. Dan
word ik geroepen tot een verantwoordelijkheid waartoe ik mij
nooit had verbonden, maar die zich laat aflezen aan het aangezicht
van een Ander. Niets passievers dan dit al aangesproken zijn
voordat er sprake kan zijn van vrijheid. Dit dienen wij ons
in te scherpen. Nabijheid is niet je van nabijheid bewust zijn.
Het is een bezetenheid die geen doorgeschoten bewustzijn is
maar bewustzijn tegen de stroom in, waar het bewustzijn van
ondersteboven is. Zo'n gebeuren slaat het bewustzijn z'n initiatief
uit handen, ik kan er niet tegenop, ik word tegenover een Ander
in staat van beschuldiging gesteld, onderworpen aan een vervolging
die kwellend is, immers zij wordt ingesteld al heb ik niets
misdaan. (Ibid. p. 84)
Indien wij vandaag als afsluiting
van het kerkelijk jaar een reden menen te hebben om feest te vieren,
dan is het een feest van goddelijke nabijheid en menselijke verantwoordelijkheid.
Een dankfeest om God die zich in Jezus en in ieder mens toont
als eindeloze nabijheid en overgave, als nederigheid en mede-lijden.
Groot dankgebed: 'Open uw
hart' in: H. Oosterhuis, Gezongen liedboek, p. 173.
Na de communie lied 648: De
zaligsprekingen ("Gij hebt woorden van eeuwig leven")
Psalm 23
De Ene is mij als een herder.
Ik ken geen gebrek:
In frisgroen gras
Legt Hij mij neer,
Naar rustgevend water
Neemt Hij mij mee,
Het leven geeft Hij
Mij terug.
Hij leidt mij langs
Het juiste spoor,
Trouw aan zijn naam.
Al moest ik gaan
Door diepdonkere dalen,
Kwaad vrees ik niet.
Want Jij bent met mij.
Jouw stok en je staf
Bieden mij troost.
Jij dekt mijn tafel
Voor de ogen van
Mijn belagers.
Met olie zalf Je mijn hoofd,
Overvloed vult mijn beker.
Goedheid en trouw
Volgen mij na
Al mijn levensdagen.
Komen zal ik in zijn huis
Tot in lengte van dagen. (vertaling: S. de Vries)
Lied bij o.a. Psalm 23
Ontferming heeft God toegezegd,
Een nieuwe naam voor wie was zoekgeraakt.
De sterke kent zijn eigen recht,
Maar Hij heeft het verachte groot gemaakt:
Een herder, niet bedacht
Op eigen baat en macht,
Die weer zijn schapen voeren zal
Naar t liefelijk dal
Waar eigenwaan
Heeft afgedaan.
De koningsnaam van David klinkt,
Nu aan een ware herder toegedacht.
Een zoon die vaders psalmen zingt
Gunt aan de liefde alle overmacht.
Waar mensen zijn geknecht
Herneemt God zelf het recht:
Als Hij zich over hen ontfermt
Zijn zij beschermd
En wie nog boog
Richt Hij omhoog.
Een herder die zijn schapen zoekt,
Bij name noemt en hen met liefde weidt,
Die voor hen uit de ruimte zoekt,
Hen thuis brengt uit hun nacht van eenzaamheid.
Hij zoekt ons overal
En brengt ons naar het dal,
Waar t lam weer met de leeuw verkeert,
De vrede leert
Aan wolf en beer.
Lof zij de Heer. (S.
de Vries)