------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




28 september 2008: 26° zondag

Wie werkt in de wijngaard?

Marcel Braekers

Openingszang 4: “Wees hier aanwezig, woord ons gegeven”

Gebed

God van Abraham, Isaak en Jakob,
Die in wolk en vuur
Uw kinderen vooruitging,
Die uw aangezicht
Over hen deed lichten
Als hoopvolle toekomst,
En nog ons overschaduwt
Met uw nabijheid,

Wees ook het licht
dat ons hart opvrolijkt
en ons leven verheldert,
dat onze dubbelheid ontmaskert
maar ook in het donker
ons niet alleen laat.

Dat Jezus onze gids is
In weer en wildernis,
In goede en kwade dagen. (S. de Vries, Bij gelegenheid, I, p. 136

Inleiding

Vorige week ging de woorddienst over de parabel van de arbeiders die op het marktplein stonden om te worden aangeworven: vroeg in de morgen, tegen de middag en zelfs één uur voor het donker werd. Achteraf kregen allen even veel loon, wat voor nogal wat heibel zorgde. In zijn homilie beschreef Arnout levendig de twee situaties: zowel die van de jaloerse arbeider, die vond dat hij recht op meer had, als van degene die een hele dag werkloos moest wachten wetend dat de nacht voor hem en zijn gezin wellicht in honger zou voorbijgaan. Geen werk was geen eten en dus kun je je de vreugde wel voorstellen toen hij toch werd aangeworven en zelfs een volledig dagloon kreeg uitbetaald.

De parabel van vandaag, hoe kort en simpel ook, gaat daar verder op door en maakt de problematiek nog indringender en actueel.

Ik citeer nog even uit de preek van Arnout: “Ik weet niet wat er zich allemaal afspeelt achter de muur van het huis waar een werkloze man voor de zoveelste keer naar binnen moet om uit te leggen dat het vandaag kin kloppen wordt. Ik weet niet hoe het is om je kinderen niet naar school te durven sturen, omdat ze uitgelachen worden met het armzalige plunje waarin ze steken, omdat je geen rotte frank hebt om iets fatsoenlijks te kopen.”

Ik ging verder fantaseren en dacht: misschien wordt die man zo wrokkig dat hij roept: “ik moet van jullie systeem niets meer weten. Ik wacht niet meer tot het die grondbezitter belieft om mij aan te werven. Ik kom in opstand tegen alles: tegen het economisch systeem, tegen de uitbuiters en tegen de godsdienst waarop die grootgrondbezitters zich menen te kunnen beroepen.” Zo voelden arme en gemarginaliseerde Joden zich in Jezus tijd. Datzelfde gevoel kenden mensen in de tijd van de industriële revolutie, denk maar aan Daens en zijn conflict met de kerk, datzelfde heeft zich afgespeeld in Zuid Amerika en ligt vandaag nog aan de basis van het conflict tussen Rome en de bevrijdingstheologen. In de korte parabel van vandaag gaat het daarover. Is het niet normaal dat als de eigenaar van de wijngaard aan zijn zoon vraagt of hij wil gaan werken dat die ‘neen’ zegt?

Mt. 21, 28 – 32

Wat denkt u van het volgende? Iemand had twee zonen. Hij zei tegen de een: “Jongen, ga vandaag in de wijngaard aan het werk.” De zoon antwoordde: “Ik wil niet,” maar later bedacht hij zich en ging alsnog. Tegen de ander zei de man precies hetzelfde. Die antwoordde: “Ja, vader,” maar ging niet. Wie van de twee heeft nu de wil van zijn vader gedaan?’ Ze zeiden: ‘De eerste.’ Daarop zei Jezus: ‘Ik verzeker u: de tollenaars en de hoeren zijn u voor bij het binnengaan van het koninkrijk van God. Want Johannes koos de weg van de gerechtigheid toen hij naar u toe kwam. U geloofde hem niet, de tollenaars en de hoeren wel. En ook al zag u dat, u hebt u niet willen bedenken en hem alsnog willen geloven.

Lied 612: “Stem als een zee van mensen”

Homilie

Een man had twee zonen. Dat was een vertrouwd verhaalprocédé. Zo hoorden de mensen Jezus graag spreken. Men kende Kaïn en Abel, Ismaël en Isaak, Esau en Jakob, enz. Jezus had nog gesproken over een goede vader met twee zonen. Het klonk vertrouwd maar niet onschuldig. Want wat zit er als boodschap in deze parabel?
De twee zonen staan voor twee groepen in de Joodse samenleving. Er was een groep van malcontenten, mensen die grimmig met de tanden op elkaar meemaakten hoe ze met hun gezin, met hun eigen persoon en met heel hun schamel bezit ten gevolge van droogte, van militaire plunderingen of ander ongeluk in de greep kwamen van de grote landeigenaren. Grootgrondbezitters palmden alles in, ook de voorvaderlijke, heilige grond die zoveel generaties van vader op zoon was doorgegeven. Sociaal, economisch en religieus was het een janboel.
Er waren de malcontenten die het ongeluk hadden ziek of kreupel te zijn en van aalmoezen moesten leven, de kruimels die onder de tafel vielen.
Er waren vrouwen die weduwe waren geworden en uit de hand van hun schoonbroer moesten leven met alle wrok en haat erbij van de echtgenote.
Er waren de hoeren die bespuwd en veracht werden en waarbij de wetsgetrouwe joden in de nacht hun hitsigheid kwamen afreageren.
Er waren zoveel mensen die verbitterd waren om wat hen was ontnomen: bezit, waardigheid, respect. Is het dan te verwonderen dat zij niet alleen in opstand kwamen tegen deze maatschappij, maar ook tegen het religieuze systeem dat de ongerechtigheid in stand hield?

Vanuit die hoek moet je dit parabeltje opnieuw lezen. Dan wordt begrijpelijk dat de eerste zoon, representant van allen die ik net opnoemde, tegen de vader zegt: “loop naar de pomp. Ik wil niet meer die mogelijke denarie op het einde van de dag, ik wil je wijngaard niet, ik kan je smoel niet meer zien”. Mensen die in opstand kwamen tegen een godsdienst die het onrecht in stand hield.
En dan wordt duidelijk wat bedoeld wordt met die tweede zoon: dat zijn al diegenen die zich graag lieten groeten op hoeken en straten, die brede gebedskwasten droegen, die vooraan in de tempel stonden en durfden bidden: 'Heer ik ben blij dat ik niet ben zoals die tollenaar daar achter mij’. Het is de groep die beweerde de God van Israël aan te hangen, maar in de praktijk weigerde de luisteren naar zijn stem.
Maar, zo vervolgt Jezus in het evangelie, toen Johannes de Doper kwam en mensen opriep om gerechtigheid te doen, toen hij een doopsel van bekering toediende, sprong die eerste groep van vreugde op. Dat was het geloof en de God waarop ze hadden gewacht. In Jezus, in Johannes herkenden ze weer de stem van de profeten en vatten ze weer moed. Eindelijk hoorden ze weer iemand, die hun situatie vertolkte, die hun lijden en vernedering op zich nam, zich ermee identificeerde en zo de spreekbuis werd van de God van Mozes, de God van de Uittocht die zei: ‘Ik heb het geschrei van mijn volk gehoord.’ Zo was het toen en zo is het nog vandaag. Wie in deze God van Jezus, van Johannes en de profeten gaat geloven kan niet meer lijdzaam toezien en zeker niet meedoen met een systeem dat mensen onderdrukt en kleineert.

Naast de twee zonen was er dus nog een derde zoon. Iemand die tegen de vader zei dat hij zou gaan werken in de wijngaard en die ook effectief ging. Johannes en Jezus waren zo’n figuren. Vandaar dat ik de woorddienst wil afsluiten met de tweede lezing die voor deze zondag is voorgeschreven. Het is een van de mooiste lofzangen die een van de eerste christenen schreef over de persoon van Christus. Paulus beschrijft Jezus als iemand die niet zoals Adam zich hoogmoedig meester maakte van de aarde, maar die in deemoed en ge-hoor-zaamheid zich leeg maakte van egoïsme en het lijden van de wereld op zich nam. Voorbij deze hymne zit ook een oproep aan ieder van ons om diezelfde weg van ontlediging te gaan.

Brief aan de Filippenzen 2, 1 – 11

Nu u door Christus zozeer bemoedigd wordt en liefdevol getroost, nu er onder u zo’n grote verbondenheid met de Geest is, zo veel ontferming en medelijden, maak mij dan volmaakt gelukkig door eensgezind te zijn, één in liefde, één in streven, één van geest. Handel niet uit geldingsdrang of eigenwaan, maar acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf. Heb niet alleen uw eigen belangen voor ogen, maar ook die van de ander. Laat onder u de gezindheid heersen die Christus Jezus had. Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.

Groot dankgebed: S. de Vries, Bij gelegenheid p. 246
+ refrein “Wie anders zou de hemel dragen”

Na de communie 521: “In ’t laatste van de dagen zal het zijn”

------