------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




6 juli 2008: 14e Paaszondag

Kerk en sacramenten (deel III) – Het doopsel

Marcel Braekers

Openingszang 7: “Zomaar een dak”

Begroeting

Op dinsdag 28 oktober zal in het avondprogramma een avond aan de brochure van de Nederlandse dominicanen over ‘kerk en ambt’ worden besteed. In die brochure gaat het over de vraag naar de voorganger van een geloofsgemeente en dus ook naar de betekenis van de priesterwijding. Dat is een belangrijke vraag, zeker in een tijd van priesterschaarste, maar ze stelt een nog belangrijker vraag: die van de voorganger of leider van een geloofsgemeente. En die vraag kadert in een ruimer gegeven van sacramenten. Vandaar de idee om een aantal weken stil te staan bij vragen als: wat zijn sacramenten, hoe verhouden ze zich tegenover het dagelijkse leven, wie is de bedienaar, hoe zijn sacramenten in de geschiedenis geëvolueerd, enz.

In de viering van 2 weken geleden heb ik reeds gesproken over de diepere betekenis van het woord en hoe geleidelijk sacramenten vorm kregen. Sacramenten waren symbolische handelingen waardoor een transformatie in de mens plaats had en hij dieper verworteld raakte met het mysterie van verbondenheid met God.

Ik heb in mijn homilie erop gewezen hoe in de geschiedenis geleidelijk een verschuiving ontstond. In de eerste periode waren de teksten vooral de beschrijving van een ingrijpende bekeringservaring. Geleidelijk ging men alles in regels vast leggen en ging men met begrippen uit de Griekse wijsbegeerte de betekenis van sacramenten beschrijven. In plaats van symbolische gebaren waardoor de geloofsbeleving wordt opgetild naar een ongrijpbare hoogte, ging men spreken van fundamentele verandering van de substantie. Zo kreeg het woord 'zegel' dat sint Paulus reeds gebruikte een heel andere inhoud. De stempel of het merkteken veranderde de mens radicaal. Eens gedoopt was je gedoopt voor het leven, eens priester had je een eeuwig merkteken (“tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedec”). Ook brood en wijn veranderden door de instellingswoorden van substantie en werden vlees en bloed van Christus. De symbolische taal had moeten plaats maken voor een metafysische taal. De grote hoeveelheid van sacramentele geloofsbelevingen werden ingeperkt tot 7 belangrijke momenten en men ging de bediening ervan exclusief toekennen aan de clerus.

De heiliging van het leven was minder belangrijk dan de uitvoering van de ritus. Vandaar een aantal gebruiken die de ouderen onder ons nog hebben meegemaakt. Kinderen werden liefst nog op de dag van hun geboorte thuis of later in het ziekenhuis gedoopt. Veel koppels trouwden ’s morgens voor de vroegmis. Als kleine misdienaar ben ik nog opgeroepen om samen met de pastoor enkele verhakkelde lijken van een ongeval te gaan zalven. Het sacrament moest noodzakelijk voltrokken worden, hoe de toestand ook was van degene die het onderging. Tegenwoordig besteed ik veel tijd aan gesprekken met jonge ouders, met koppels die willen trouwen, met mensen die ernstig ziek zijn. Het sacrament is daarbij de samengebalde uitdrukking van een heel proces. Vorige week heeft Kris dit mooi uitgewerkt in verband met het huwelijk. Het gaat om de heiliging van het leven, het verheffen van een liefdesband boven de personen uit. In dat opzicht bestaan er vele vormen van liefde die kunnen gezegend worden.

Ik denk dat het daarom belangrijk is dat we geleidelijk terugkeren naar de eerste kerk en ons van een logge, historisch achterhaalde theologie ontdoen om zo op een frisse en krachtige manier terug naar het geleefde leven terug te keren. Ook de geschiedenis, hoe alles door de eeuwen is gegroeid, kan daarbij inspirerend werken. Daarop willen vandaag dieper ingaan.

Gebed

Wij openen ons voor U, onze God,
opdat uw Geest kan dalen
en in ins worden tot onze eigen adem.

Wij openen ons opdat de kracht
van wat U blijft bewegen ons richting geeft.

Wij openen ons
opdat uw wind in alle hoeken van ons hart mag waaien
tot in de diepten waar wij zelf niet gaan.

Wij openen ons
opdat uw liefde ons bezielen zal
en zo uw eigen Geest in ons woorden vindt
waarmee ons hart en ziel over uw schepping waakt. (naar S. De Vries)

Lied 13: “Naar U gaat mijn verlangen Heer” (Psalm 25)

Tekst bij de doopritus

In Gods naam zijn de kinderen van Israël
weggetrokken uit het slavenhuis naar het beloofde land.
Op deze uittocht zijn zij - door het water van de zee heen -
ontkomen aan de greep van wie hen verknechtten.
Zo is het water voor ons het grote teken geworden
van de bevrijding uit de gevangenschap
en van de geboorte tot een nieuw leven.
Uit het water van de zee zijn wij tevoorschijn gekomen als een nieuw volk.
In Gods naam, in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest
doop ik je .... opdat je mag behoren tot het volk dat
– door het water heen – het vrije volk van God is geworden.

Commentaar

In deze mooie tekst uitgesproken tijdens de doop wordt de band gelegd met de tocht van het Joodse volk door de Rietzee op weg naar de vrijheid. Als pelgrims zoveel eeuwen later de Jordaan overstaken op weg naar Jeruzalem beleefde ze opnieuw deze uittocht door het water. Vandaar dat de onderdompeling door Johannes de Doper en later door de eerste christengemeenten een hernemen was van dat eerste heilsmoment van het volk. De doop is voor ons een symbolische tocht naar de fundamentele vrijheid waartoe we zijn geroepen.
De eerste christengemeenten kenden daarom alleen de doop van volwassenen. Zij werden helemaal naakt, ondergedompeld, werden gezalfd en namen deel aan de maaltijd des Heren. De doop was niet alleen een symbolische herneming van de Uittocht, maar als christenen geloofden men dat de echte vrijheid gekomen was door Jezus. Zoals sint Paulus schrijft: door de doop zijn wij met Christus gestorven en opgestaan tot een nieuw leven. Strak zullen wij een fragment uit een van zijn brieven beluisteren.

Vanaf de tweede eeuw kwam daar een verschuiving in. Het water van de doop werd minder met de dood en opstanding van Jezus in verband gebracht, maar diende op de eerste plaats als reiniging om de zonde af te wassen.
Vanwege de vervolging ging men hoger eisen stellen en moest het ritueel zich in het verborgene afspelen. Wie gedoopt wilde worden moest door een mentor worden aangebracht, die ook zorgde voor een elementaire catechese. Dit veranderde toen het christendom staatsgodsdienst werd. Stilaan werd het doopsel verschoven naar de bijzondere feestdagen zoals Pasen en Pinksteren. Cathechumenen kregen elke zondag onderricht en mochten in de eucharistie tot na de homilie blijven. Ze leerden het 'onze Vader' en 'de geloofsbelijdenis', ze ontvingen zout op hun tong, want voortaan moesten ze zout der aarde zijn, er werd duiveluitdrijving over hen uitgesproken, enz. De laatste dagen voor de doop namen ze geen vast voedsel tot zich en in de nacht voor Pasen beleefden ze fysiek de overgang van de dood naar het leven. In de donkere nacht luisterde men naar de grote verhalen uit de heilsgeschiedenis terwijl vooraan enkel maar de vlam van de Paaskaars brandde. De dopelingen werden naakt ondergedompeld en kregen daarna een feestelijk wit kleed aangetrokken en vierden samen met de anderen de Paasliturgie. Onze Paasliturgie heeft nog altijd verre echo's van dit gebeuren.

Ik vertel dit alles gedetailleerd om te laten voelen hoe de symboliek de mensen optilde naar een beleving van bevrijding en verbondenheid. Zoals ik reeds over 14 dagen heb beschreven ging zich geleidelijk een verschuiving voltrekken. Het doopritueel werd voortaan in verband gebracht met de zondigheid van de mens, en het water diende vooral voor de symbolische afwassing. Over die zondigheid en reiniging ging men ook meer en meer in metafysische woorden spreken. Dat hing samen met de vraag vanwaar de ziel komt? Gaat het om reïncarnatie zoals sommige theologen dachten, of wordt de ziel bij de geboorte door God geschapen, of wordt ze door de vader bij de geboorte doorgegeven. (Men dacht in die tijd paternalistisch over de conceptie)? Augustinus opteert voor dit laatste: zoals lichamelijke kenmerken worden doorgegeven zo is het ook met de ziel. Wat met Adam begon werd dus aan alle nakomelingen doorgegeven. De toestand van onverlostheid is dus erfelijk, vandaar de idee van erfzonde. Geleidelijk groeide dus de gedachte dat wij vanaf onze geboorte in wezen slecht en onvrij zijn en de doop was hét ritueel om daaraan te ontsnappen. Dit had zelfs tot gevolg dat velen wensten te wachten tot vlak voor hun dood om dan pas gedoopt te worden.

U begrijpt dat in zo'n situatie van toenemende angst en beklemtoning van onze vervreemding van God en onszelf de vraag opkwam: en wat als je vroeger sterft? Wat met kinderen die ongedoopt sterven? Men mag niet vergeten dat de kindersterfte in die tijd heel hoog was. Sommigen spraken over het doopsel van begeerte. De martelaren waren gedoopt door hun bloed, enz. Augustinus, dé grote gezagsfiguur, grijpt terug op de teksten van Paulus waar die spreekt over een zegel of merkteken, maar hij vult de betekenis in met wijsgerige begrippen. Het doopsel bewerkt een onzichtbare indruk in onze wezenheid waardoor we een radicale verandering doormaken. Interessant in dat opzicht is bijvoorbeeld de discussie tussen Augustinus en Pelagius. Pelagius die beweert dat de mens fundamenteel goed is en in een staat van oorspronkelijke genade verkeert. Augustinus had geen hoge hoed van de menselijke aard.

Vanaf de 5° eeuw worden kinderen direct na de geboorte gedoopt en verdween ook het catechumenaat. De baby kon zelf immers zijn geloof niet uitspreken. De vroegere aanbrengers werden voortaan de peter en meter, die in zijn naam het geloof verwoorden en voortaan waakten over het godsdienstonderricht.
In het Oosten bleef de gewoonte om bij de doop tegelijk een stukje van het eucharistische brood te geven, ook aan de kleine kinderen. In het Westen kon dit niet, want ook over brood en wijn dacht men in termen van 'verandering van substantie'. Doopsel, vormsel en eucharistie werden uit elkaar getrokken en verloren hun initiërend karakter.

Als nog enkele eeuwen verder heidense stammen het Romeinse rijk binnenvallen ontstaat een nieuwe situatie. Het stamhoofd bepaalde de godsdienst. Indien hij zich liet dopen, volgde een hele groep, die meestal niet wist waarover het ging. Denk maar aan de bekering van Karel de Grote. Het doopsel verloor zo nog meer de band met de verrijzenis, met de bekering tot een nieuw moreel hoogstaand leven, maar was nodig voor de verlossing van de erfzonde en was een sociaal gebeuren.

Dankzij Thomas van Aquino en latere theologen keerde men opnieuw terug naar de diepere symboliek. Op vlak van volksbeleving bleef echter het geloof in het doopsel als een magisch ritueel bestaan. De algemene sfeer was immers een van geweld, van onverwachte dood en van onveiligheid. Vandaar de sfeer van onvrijheid, ook in het geloof. Men hoefde maar naar de spectaculaire voorstellingen van de timpanen en kapitelen te kijken om de angst levend te houden. De oorspronkelijke blijheid om het gevoel van vrijheid, de transformatie door deelname aan de symboliek, maakten plaats voor een sfeer van dreiging. Deze sfeer van magie blijft ook vandaag nog gelovigen achtervolgen in hun angst dat een kindje ongedoopt zou kunnen sterven.
Oorspronkelijk was het de bisschop die de doop voltrok, geleidelijk werd dit doorgegeven aan de priesters en vastgelegd in een streng bewaakt ritueel.

U begrijpt dat wij sinds het Tweede Vaticaanse Concilie bezig zijn aan een heel andere weg. Hoe anders is de voorbereiding en doop vandaag. Ouders, peter en meter en de gemeenschap worden uitgenodigd om hun overtuiging, hun verwachtingen en hoop te verwoorden. Het doopsel wordt een gecondenseerd moment waarin de zorg en aandacht centraal staan en deze in verband worden gebracht met de Uittocht van Israël en de Opstanding van Jezus, want zo zijn het water en de zalving tekens van een onachterhaalbare bevrijding.

Kolossenzen 2, 6-13

Volg de weg van Christus Jezus, nu u hem als uw Heer aanvaard hebt.
Blijf in hem geworteld en gegrondvest,
houd vast aan het geloof dat u geleerd is en wees vervuld van dankbaarheid.
Wees op uw hoede en laat u niet meeslepen door holle en misleidende theorieën
die op menselijke tradities zijn gebaseerd
en zich richten op de machten van de wereld en niet op Christus.
Want in hem is de goddelijke volheid lichamelijk aanwezig,
en omdat u één bent met hem, het hoofd van alle machten en krachten,
bent ook u van die volheid vervuld.
In hem bent u ook besneden,
niet door mensenhanden, maar met de besnijdenis van Christus,
door het afleggen van het aardse lichaam.
Toen u gedoopt werd bent u immers met hem begraven,
en met hem bent u ook tot leven gewekt,
omdat u gelooft in de kracht van God die hem uit de dood heeft opgewekt.
U was dood door uw zonden en door uw onbesneden staat,
maar God heeft u samen met Christus levend gemaakt toen hij ons al uw zonden kwijtschold

Lied 5, “Roept God een mens tot leven” (1-6)
Groot dankgebed 144
Na de communie 629: “Voor wie in duisternis, de schaduw van de dood”

------