------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




28 oktober 2007: 30ste  zondag (2007)

Een Farizeër en een tollenaar op weg naar de tempel
(Lucas 18, 9-14)

Marcel Braekers

Openingszang 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

In de veelheid van geluiden
In de storm van de tijd
Zoeken wij het zachte suizen
Van het Word dat ons verblijdt.

En van overal gekomen,
Drinkend uit de ene bron
Bidden wij om nieuwe dromen
Richten wij ons naar de Zon.

Laat uw dauw van vrede dalen
In de voren van de tijd.
Vat ons samen in de stralen
Van uw goedertierenheid.

Die ons naam voor naam wilt noemen,
Al uw liefde ons besteedt
Zingend zullen wij U roemen
En dit huis zingt met ons mee.                            (S. de Vries)

Lied 112: “Zingt van de Vader die in den beginne”

Inleiding op het evangelie

Ik ben pastoor in een Brusselse parochie. Onze gemeenschap is maar klein, maar het zijn allemaal fijne mensen. Neem nu Clément. Hij heeft een drukke job met veel verantwoordelijkheid. Hij is vader van 4 kinderen. Maar daarbij is hij aanspreekbaar voor allerlei taken. Hij zit in het wijkcomité dat de integratie tussen Brusselaars en allochtonen zoekt te bevorderen. Hij zit in de groep van ziekenzorg. Ik weet dat hij elke maand een flink procent van zijn wedde afstaat aan een project in Venezuela. Zoals hij zitten hier op zondag verschillende mensen die komen bidden tot God.
Soms loop ik tijdens de dag eens binnen in de kerk. Vandaag zat hij daar weer die schijnheilige slijmbal. Ik bedoel die man van wie ik weet dat hij in allerlei louche zaken zit. Hij zit in de mensenhandel die Oosteuropese en Afrikaanse vrouwen naar Brussel haalt. Ik heb de ellende van die meisjes gezien die menen dat ze hier kinderoppas zullen worden. Hij zit in het milieu van dealers en heeft overal in de stad zijn pionnen. Het zou mij niet verwonderen dat hij reeds een koperhandeltje heeft opgezet. Vandaag zat hij weer achteraan in de kerk te zuchten en te mikmakken. Hij ging een kaarsje voor het Mariabeeld aansteken. Toen hij mij zag glimlachte hij schijnheilig. Ik was zo verontwaardigd dat ik innerlijk gloeiend naar hem toe ben gegaan en heb gezegd. ‘Man, in naam van alles wat rechtvaardig en heilig is, stap het af. Je hoort hier niet thuis. Denk je misschien ook nog God te kunnen omkopen?’

Lucas 18, 9-14

Lied 649: “Kom in mij, win, ontwapen mij”

Homilie

Heeft Jezus mij niet verraden? Heeft Hij ons niet verraden, wij die ons inzetten voor een meer rechtvaardige, eerlijke wereld? Als de kerkdeur ook al open staat voor afpersers, voor krappul dat onschuld en naïviteit weet uit te buiten waar blijft dan de gerechtigheid?
Vindt u mijn parodie een beetje grof en was die Farizeeër niet een snoeshaan, die best eens op zijn bek ging? Misschien gaat uw sympathie eerder uit naar die tollenaar, maar besef wel dat de toehoorders van die tijd net het omgekeerde voelden. Toen Jezus deze parabel vertelde luisterde iedereen instemmend want hetgeen hij zei was voor iedereen vertrouwde stof. In de Talmoed staat een gebed dat in die tijd algemeen bekend was en dat helemaal gelijkt op het gebed van de Farizeeër. Dat gebed ging als volgt:

Ik dank U, God, dat U mij deel gaf bij diegenen die in het Leerhuis zitten en niet bij diegenen die op de straathoeken zitten. Want ik sta vroeg op en zij staan vroeg op. Ik sta vroeg op voor de woorden van uw Wet, zij staan vroeg op om ijdele dingen te doen. Ik vermoei mij en zij vermoeien zich: ik vermoei mij en ontvang uw loon, zij vermoeien zich en ontvangen geen loon. Ik loop en zij lopen: ik loop naar het leven van een toekomstige wereld, zij ijlen naar de kuil van hun ondergang.”

Dit gebed was algemeen gekend en iedereen zal het heel gewoon gevonden hebben wat Jezus in de mond van de Farizeeër legde. Het waren volksleiders, die de achting van de mensen kregen. De man doet meer dan de Wet voorschrijft. Normaal moest men alleen vasten op de Grote Verzoendag, deze man vast twee keer per week. Normaal moest een boer één tiende van olie, koren en wijn afstaan. Deze man geeft één tiende van heel zijn bezit weg. En toen het volk hoorde dat ook een gehate tollenaar naar de tempel ging, die wist dat hij nooit de schade kon goed maken die hij in zijn leven had aangericht, dacht iedereen: ‘Laat hem maar in zijn wanhoop zitten, het is niet meer dan zijn verdiende loon.’ Een goed verhaal, stichtend om tot gerechtigheid te komen.
En dan volgt die onverwachte conclusie: ‘Ik zeg jullie, hij ging naar huis als iemand die rechtvaardig is in de ogen van God, maar die ander niet.’ Wat een verbijstering. Had Luther dan toch gelijk dat alleen het geloof telt en niet de werken? Maar welk geloof had die tollenaar dan? Het gebed van de tollenaar ‘God, wees mij zondaar genadig’ is het begin van psalm 51. Lucas suggereert dat de tollenaar helemaal deze psalm heeft gebeden. Deze psalm gaat van begin tot einde over fouten en schuld, zelfs over schuld waar men persoonlijk niets aan kan doen: ‘ik was al schuldig toen ik werd geboren, al zondig toen mijn moeder mij ontving’. De psalm eindigt met de zin:

U wilt geen offerdieren
In brandoffers schept u geen behagen.
Het offer voor God is een gebroken geest;
Een gebroken en verbrijzeld hart
Zult u, God, niet verachten.

Wat had men over het hoofd gezien? Was er iets dat alleen Jezus wist en voor anderen verborgen bleef? Ondanks alles ging het om een man aan de grens van de wanhoop, die wist dat hij bij niets of niemand genade zou vinden. Was hij op de bodem van spijt en wanhoop gekomen? Misschien kon alleen God dit nog zien en waren alle volksgenoten te zeer gekwetst en uitgebuit om ook dat te zien. Wat ook onze geschiedenis is, hoe gewetenloos we ons ook hebben gedragen, misschien is er een God die anders kijkt dan mensen zien. De Farizeeër was objectief gezien voorbeeldig, onbaatzuchtig en geëngageerd, maar tegelijk ook ijdel om wat hij realiseerde. Zoals zo vaak werd pas in zijn gebed scherper hoe hij eigenlijk dacht en voelde. Godsdienst en geloof stellen nooit gerust, ze blijven een uitdaging, een oproep zichzelf te bevragen, nooit te vervallen in zelfgenoegzaamheid. Geloven is ruimte maken om te leren kijken zoals God naar mensen kijkt, de onmenselijke inspanning leveren om doorheen wrok een lichtpuntje van hoop te zien, geloven dat echt berouw, echte omkeer mogelijk is, zelfs voor de meest gemene en achterbakse mens.

Groot dankgebed uit: zolang wij adem halen (S de Vries) p. 121-123 + refrein 193: “Keer U om naar ons toe”

Na de communie lied 629: “Voor wie in duisternis, de schaduw van de dood”

------