8 juli 2007: 14° zondag
De zending van de 72 leerlingen (Lucas 10,
1-17)
Marcel Braekers
Openingszang nr. 1:
“Heerlijk is het te loven de Heer”
Inleiding
We hebben in het Westen
op het vlak van zelfbewustzijn een hele evolutie doorgemaakt.
Terwijl we economisch op wereldvlak nog een tijdje mede het
hoge woord voeren, worden we op spiritueel vlak meer en meer
bescheiden en zitten we zelfs aan de grens van een minderwaardigheidsgevoel.
Vijftig jaar geleden had elke familie wel een pater of zuster,
die in de missies werkzaam was en waarvoor heel de familie
en de parochie steun bood. Vlaanderen zond zijn zonen en dochters
uit, die vanuit een superieur christelijk zelfbewustzijn de
oogst van rijpe zielen moesten binnenhalen. Wellicht voelden
die missionarissen dat anders aan: eerder als het doorgeven
van een bevrijdende en blijde boodschap waarbij men zowel
het geestelijke als het materiële behartigde. Dat neemt niet
weg dat in de praktijk dikwijls een voor ontwikkelingslanden
cultuurvreemde visie werd opgedrongen.
Over een periode van vijftig jaar is dat grondig veranderd.
Eerst verminderde de missionaire ijver. Later ging men vragen
stellen aan het bevrijdende van die boodschap en de westerse
opdringerigheid daarbij. Nog later werd men jaloers op de
wijsheid en diepte van andere culturen en godsdiensten en
spreekt men tegenwoordig eerder van een pluraliteit van openbaringen.
Naar mijn gevoel is men nu omgeslagen in het tegendeel en
hemelt men kritiekloos vanuit goedkoop relativisme allerlei
exotische wegen naar het geluk op.
Ik maak deze bedenkingen, omdat in het evangelie van vandaag
Jezus 72 leerlingen uitzendt met de opdracht in de omliggende
steden zieken te genezen, demonen uit te drijven en de Blijde
Boodschap te verkondigen. Mijn vraag daarbij is of deze zendingsopdracht
ook vandaag nog van kracht is en, indien ja, wat ze wel kan
inhouden. Als het gaat over gezondheidszorg, onderwijs, landbouwmethodes,
enz. zegt men wel dat deze vanuit het volk zelf moeten groeien,
hoewel dat meestal niet klopt en methodes westers zijn en
blijven, maar hoe is dat op spiritueel vlak? Schuilt in het
evangelie een kern, een aanspraak die boven culturen uit dé
mens kan aanspreken?
Nr 629: “Voor wie in
duisternis, de schaduw van de dood”
Gebed
Onderricht mij
In uw woorden,
Schenk mij leven
Op uw wegen.
Laat uw woorden
In ons branden
Als een vuur
Voor hart en handen.
Dat uw goedheid
Mij mag vinden,
Dat uw heil
Mijn toekomst wordt
En uw woord
Mijn weerwoord is waar het leven
Wordt weersproken.
Laat uw woorden …
Blijf gedenken
Wie wij zijn.
Gij, mijn hoop
Als nog de nacht duurt.
Gij, mijn troost,
Als ik verdwaald ben:
Met uw woord
Schenkt Gij het leven.
Laat uw woorden …
Lezing: Lucas 10, 1 – 9; 16 – 22.
Lied 601: “Zoals ik
zelf gezonden ben”
Homilie
Lucas schrijft dat Jezus
72 leerlingen uitstuurt. Sommige vertalingen schrijven 70.
De twee getallen verwijzen naar het boek Genesis hoofdstuk
10 waar staat dat de hele wereld bestaat uit 70 volkeren volgens
de Hebreeuwse versie of uit 72 volgens de Griekse versie.
Lucas gebruikte de Griekse vertaling en wil met het cijfer
aangeven dat Jezus voor alle volkeren van de aarde een zendeling
aanstelt om zijn boodschap te verkondigen. Vermoedelijk bestond
deze tekst reeds voor Lucas zich aan het schrijven zette en
mag men gerust stellen dat missionering vanaf het begin tot
het wezen van het christendom heeft behoord.
Ik was de voorbije tijd met vakantie in Zuid Frankrijk en
las in de gids hoe de streek door missionarissen komend uit
Italië of Griekenland werd gekerstend. Paulus reisde naar
Griekenland en Italië. Wijzelf vernamen het evangelie van
Ierse monniken, enz. Zou dat in die tijd zijn ervaren als
een cultuurschok, als iets dat van buiten werd opgedrongen
of bracht die boodschap een echt perspectief waardoor mensen
gingen dromen van een mooie wereld en een samenleving gedragen
door liefde? Nog anders gezegd: zit in het christendom, of
beter in de boodschap van Jezus, een kern die boven verschillen
in cultuur en levenspatroon universeel geldig is? De vraag
is niet zomaar abstract, want misschien brengt het ons bij
de kern van onze eigen beleving.
Ik denk dat wij ons nauwelijks realiseren wat we in dat opzicht
aan Paulus te danken hebben. Want is hij het niet geweest
die ervoor pleitte om de boodschap van Jezus te ontdoen van
haar Joodse inbedding. Jezus zelf had reeds heel de Thora
herleid tot één groot principe: God beminnen met hart en ziel
en de naaste als zichzelf (of om hemzelf). Daardoor had Hijzelf
reeds een eerste stap gezet om de verwevenheid tussen geloof
en cultuurgebonden wetten losser te maken. Ook was het Jezus
zelf, die zich door een Arabische vrouw liet overhalen om
haar dochter te genezen en werd Hij ontroerd door het geloof
van de heidense honderdman, enz. Ik heb echter de indruk dat
deze fundamentele openheid slechts zijn concrete, definitieve
structuur kreeg dankzij Paulus. Vandaar dat hij tegenover
het onderhouden van de Thora het gebod van de liefde plaatst
en zijn prachtig lied componeert in de brief aan de Corinthiërs:
Al sprak ik de talen van alle mensen, al had ik de gave om
te profeteren, al verkocht ik al mijn bezittingen, als ik
niet spreek of handel vanuit liefde, dient het mij tot niets.
Zo verwoordde Paulus op een poëtische manier de fundamentele
Wet van Jezus
Daarmee keer ik terug naar de vraag van mijn inleiding: is
er iets in het christendom dat universeel is, niet gebonden
aan cultuur of levensstijl, maar waard om door alle mensen
beleefd te worden? Wat dragen we met ons mee in broze vaten
dat tegelijk kwetsbaar en weerloos is maar ook alles kan doordringen?
Geen leer of organisatie, die beide vertrekken vanuit groot
gelijk en fundamenteel altijd met macht te maken hebben (denk
maar aan de discussie over de K van de KUL tegenover de Romeinse
instelling). Het enige wat we meedragen is een inspiratie,
een overtuiging, een gevoel dat we om niets door God worden
bemind en dat wij worden opgeroepen om elkaar om niets te
dragen.
Ik vermoed dat iedereen of bijna iedereen het eens is met
mijn stelling. Maar hoe passen we ze in de dagelijkse realiteit
toe? Stel dat het wezenlijke in onze onderlinge relaties die
weerloze aandacht zou zijn, worden dan veel discussies niet
een beetje zinloos? Stel je eens voor dat relaties tussen
partners, tussen ouders en kinderen, dat samenkomsten van
vrienden of collega’s fundamenteel zouden gedragen worden
door deze achtergrond. Dat wij dus elke keer erop bedacht
zouden zijn om wat weerloos, maar zo belangrijk is, en dat
kleur geeft aan het leven, om alleen daarop gericht te zijn,
wat zou ons gedrag er niet anders gaan uitzien. Je zou heel
anders gaan luisteren, anders beoordelen, anders accepteren.
Ook onze manier van liturgie vieren zou anders worden. Ons
bidden, zingen, spreken en luisteren zou dan van die aard
worden dat de ongrijpbare liefde van God tastbaar nabij komt
en gedeeld wordt in een gemeenschappelijke zorg. We zouden
misschien wel spontaan willen leven en delen met wie niets
heeft, gelukkig worden door af te zien van bezit en overbodige
rijkdom.
De kern van ons geloof heeft te maken met iets dat ongrijpbaar
en weerloos is, iets dat je niet kunt benoemen, dat ontglipt
als je denkt het te weten. Iets dat je op de eerste plaats
al levend aanvoelt en eerder uitleeft dan dat je erover spreekt.
Zou het dat zijn dat Jezus bedoelde toen Hij zei: “Neem voor
onderweg geen reiszak mee, geen extra schoenen, zelfs geen
stok om opzittende honden van je af te schudden”? Maar als
dat de fundamentele boodschap is van ons geloof hoe kunnen
we die dan doorgeven aan elkaar, aan ieder mens waar ook ter
wereld?
Groot dankgebed S. de
Vries, Het rijk alleen, p. 137
Na de communie nr. 510:
“Uit uw hemel zonder grenzen”
|