------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




6 mei 2007: Vijfde paaszondag

Ik geef u een nieuw gebod (Jo. 13, 31 – 35)

Marcel Braekers

Openingszang 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”’

Gebed

Levende liefde
Blijvende trouw
Toevlucht en toekomst,
Naam ons te boven
En zo nabij,

Stormwind en stilte,
Vuurvlam en zon,
Adem en hartslag,
Naam ons te boven
En zo nabij.

Oorsprong en einde,
Bron en begin,
Eerste en laatste,
Naam ons te boven
En zo nabij                       (S. de Vries)

Inleiding

Ik stond aan het rode licht te wachten en zag hoe een moeder met haar zoontje over het zebrapad liep. De moeder zag er slonzig uit met dikke, omzwachtelde benen. Ze was zwaarlijvig en haar haren hingen in klissen rond haar gezicht. In een hand droeg ze de boekentas van haar zoontje, in de andere een grote tas vol met rommel. Ze was haar zoontje van school gaan afhalen en met zichtbare trots stapte ze naar huis. Het zoontje had vol vertrouwen zijn hand in haar arm liggen terwijl het een cola-light dronk. Het beeld had iets ontroerend door de kwetsbaarheid van de vrouw, haar trots en die kleine jongen die zo helemaal op haar vertrouwde.
“Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief zoals ik u heb liefgehad” zegt Jezus in het evangelie. Het tafereel dat ik beschreef, is een moment van kwetsbare liefde. Het is ook een voorbeeld van liefde binnen een biologische, natuurlijke band. Misschien wilde Jezus dat we van daaruit vertrekkend nog verder zouden gaan in het scheppen van een nieuwe verbondenheid tussen mensen.

Johannes 13, 31 – 35

Lied 651

Homilie

Vorige zondag kreeg ik op de middag een telefoontje van mijn confrater Emilio Platti, u weet wel, onze halve moslim. Hij moest in Tilburg gaan spreken over de shari’a, de moslim-wet en had graag een klankbord om na te denken over het verschil tussen moslims en christenen wat betreft hun omgaan met de wet of de geboden.
Zoals u wellicht weet leeft er in de Europese moslimwereld een grote discussie over de plaats die men aan de wet moet geven. Volgens Mandûdi is de shari’a de identiteit van moslim. Je kan niets aan die wetten veranderen of je misvormt de identiteit van de moslim. Vandaar de discussies over hoofddoeken, rituele slachtingen, enz. Om nog te zwijgen over de grote geboden van vijf keer per dag bidden, het onderhouden van de vasten, het geven van aalmoezen en de pelgrimstocht naar Mekka. Meer soepele, zich aan Europese normen aanpassende moslims zijn van oordeel dat men deze shari’a moet aanpassen en begrijpen in de context waarin men leeft. Daarbij speelt natuurlijk nog een andere discussie een rol: dat veel islamgeleerden ervan overtuigd zijn dat het strikt onderhouden van de shari’a de enige manier is om een buffer op te werpen tegen het verloederde Westen. Emilio vertelde mij hoe hij enkele dagen daarvoor nog in het dominicanenklooster in Kairo was en op de tv de beelden werden getoond van die groep naakte mannen en vrouwen die gefotografeerd werden ergens in Nederland. De beelden werden getoond zonder enige commentaar. Een gewone Egyptische burger die dit ziet denkt niet anders dan: dat is het westen, daar leeft men zo.

Afgezien van deze discussie in de moslimwereld moeten we de vraag stellen hoe christenen met hun tien geboden en de geboden van de kerk wel omgaan. Meestal vergeten mensen dat de discussie die nu in de moslimwereld losbarst 2000 jaar geleden ook heeft plaatsgehad en wel in Palestina. De Joodse schriftgeleerden dachten op eenzelfde manier als de imams vandaag. (De orthodoxe Joden denken trouwens vandaag nog net hetzelfde).  Alleen door de Thora en alle toegevoegde wetten strikt te onderhouden toont men een gelovige jood te zijn. (Daarom neem je in een gerechtsgebouw je keppeltje niet van je hoofd.) Alleen door deze strakke houding heeft men het gevoel een alternatief te zijn tegen het liberale, oppervlakkige westen.
En dan verschijnt Jezus die zegt dat je heel de Wet kunt samenvatten in deze twee geboden: God beminnen als de Ene, de Verhevene, met je hart, je ziel en je verstand en de naaste als jezelf, of, zoals sommigen vertalen, om hemzelf. En in het evangelie van vandaag schrijft Johannes: ‘Ik geef jullie een nieuw gebod. Heb elkaar lief zoals Ik u heb liefgehad.’
Met Jezus komt een heel nieuwe houding tegenover de Wet. Niet de letter maar de geest is belangrijk. Niet een opsomming van gedetailleerde voorschriften, maar enkele fundamentele richtlijnen die veel ruimte laten voor het persoonlijke geweten van eenieder. De houding van Jezus laat aan mensen een grote vrijheid om in allerlei omstandigheden te luisteren naar die universele taal van de liefde en er in de meest verscheiden omstandigheden gestalte aan te geven. Een vrouw, die trots met haar zoontje naar huis gaat, een wetenschapper(ster) die in zijn concrete werk moet afwegen wat ethisch verantwoord is en wat niet, een trappist die in het Atlasgebergte enkel als getuige van die universele liefde wil aanwezig zijn. 
De uitspraak van Jezus ‘bemin elkaar zoals Ik jullie heb liefgehad’ volgt onmiddellijk na de vermelding dat Judas de zaal verliet om Jezus te verraden. Tegenover dit verraad plaatst de evangelist de oproep zich toe te vertrouwen aan de ‘agapè’, de liefde in de rijke, Bijbelse betekenis van dit woord. Onze liefde moet verder gaan dan de banden van bloed en bodem. Jezus wilde een nieuwe verbondenheid tussen mensen stichten over alle grenzen en verschillen heen. Voorbij de grenzen van ras en huidskleur, voorbij man en vrouw, arm en rijk. Als je eenmaal bent doorgedrongen tot die kern, begrijp je waar het in het leven op aankomt, wat de zin is van al ons zwoegen, van het verdriet en het geluk die ons overvallen, van ons zoeken en vinden en weer verliezen. Zich blijven toevertrouwen aan de zachte waarden, zelfs in een wereld van geweld, dat bedoelde Jezus. “Ik geef u een nieuw gebod: heb elkaar lief zoals ik u heb liefgehad”. Misschien heeft Jezus het niet precies zo gezegd, want dat ‘nieuwe’ klinkt wat overmoedig. Maar de woorden van Jezus speelden in de kerkgemeenschap waarvoor Johannes schreef een belangrijke rol. Het was hun laatste houvast in een periode dat ze door de joodse gemeenschap waren gemarginaliseerd en vreesden voor vervolging. Als een bang hoopje mensen zagen ze in het  leven van Jezus hun eigen lijden weerspiegeld. Alleen de liefde zoals door Jezus voorgeleefd kon hen en alle latere groepen die hetzelfde meemaken een uitweg bieden.

Ik wilde daarom deze woorddienst afsluiten met een stukje dat een Franse trappist schreef toen hij in de abdij van Thibhirine (Algerije) leefde. De gemeenschap voelde reeds een hele tijd de dreiging van moslimfundamentalisten in het gebied. Er werd gezegd dat ze moesten vluchten, terug naar Frankrijk, maar ze wilden blijven om samen met de lokale bevolking een bewijs te zijn dat liefde sterker is dan alle dood. Ondanks de liefde en bescherming van deze mensen is op een nacht een groep fundamentalisten in de abdij gedrongen en werden de monniken vermoord. Voordien had de prior een soort testament geschreven waarvan we nu een uittreksel horen. Wat deze man kon schrijven is niet voor velen weggelegd, maar zijn testament toont tot wat liefde in staat is.

Testament van prior Christian de Chergé: "Wanneer een afscheid opdaagt..."

Indien ik op zekere dag, en dat kan reeds vandaag zijn, slachtoffer wordt van terrorisme dat nu alle vreemdelingen die in Algerije wonen bedreigt, dan zou ik willen dat mijn gemeenschap, mijn Kerk, mijn familie ervan bewust zijn dat mijn leven gegeven was aan allen en aan dit land.
Dat ze aanvaarden dat de Enige Heer van alle leven niet vreemd is aan dit brutale gebeuren.
Dat ze voor mij bidden: Hoe zou ik waardig kunnen zijn tot zo'n offergave te worden?
Dat ze de band leggen tussen mijn dood en de dood van zoveel anderen die onbekend en onverschillig voor hen blijven.
Mijn leven heeft niet méér waarde dan dat van een ander, en ook niet minder waarde.
In elk geval heb ik niet meer de onschuld van een kind. Ik heb lang genoeg geleefd om te beseffen dat ik ook medeplichtig ben aan het kwaad, dat het helaas schijnt te halen in onze wereld. Van het kwaad dat ook mij blindelings kan vellen.
Wanneer dan dat ogenblik gekomen is dan verlang ik lucide genoeg te zijn om Gods vergeving te vragen en ook de vergeving van de mensen, mijn broeders. Ik zou ook wensen op dat ogenblik van ganser harte diegene te vergeven die mij zou doden. Niet dat ik zo'n dood verlang. Ik meen dat het belangrijk is dit te beklemtonen. Ik zie immers niet in hoe ik erover verheugd zou kunnen zijn dat dit volk waarvan ik houd zomaar klakkeloos beschuldigd wordt van de moord op mij. Die zogenaamde "genade van het martelaarschap" zou te duur betaald zijn indien deze zou toegeschreven worden aan een Algerijn, wie het ook weze, vooral wanneer hij beweert dit te doen uit trouw aan hetgeen hij meent de Islam te zijn.
Ik ken het misprijzen waarmee men alle Algerijnen heeft willen bestempelen. Ik ken ook de karikaturen van de islam zoals aangewakkerd door een bepaald islamisme. Het is al te gemakkelijk om zich gerust te stellen met de idee dat deze religieuze weg alleen maar bestaat uit extremisme.
Algerije en de Islam zijn voor mij andere zaken: het is een lichaam, het is een ziel. Ik heb het dikwijls publiek gezegd, denk ik, dat ik de rechte lijn van het evangelie heb geleerd op de knieën van mijn eerste Kerk hier in Algerije en in het respect van gelovige moslims. Mijn dood zal natuurlijk diegenen gelijk geven die mij naïef of idealist noemden. “Ze mogen zeggen wat ze willen”. Maar dat zij daar weten dat mijn meest dwingende nieuwsgierigheid zal bevredigd worden.
Indien God het wil zal dan mijn blik in zijn blik rusten en mét Hem zijn kinderen van de Islam aanschouwen zoals Hij die ziet geheel in het licht van de glorie van de Christus, vrucht van zijn lijden, bekleed met gave van  de Geest. Want die Geest van God zal er zich steeds in verheugen gemeenschap tot stand te brengen en de gelijkenis te herstellen door te spelen met de verschillen.
Dit verloren leven, helemaal van mij en ook van hen, geef ik in dank terug aan God die het zo gewild heeft voor deze vreugde om en ondanks alles. In deze dank, waarin alles is gezegd over mijn leven, sluit ik ook u in, mijn vrienden van gisteren en vandaag, mijn moeder en mijn vader, mijn zusters en broers, honderdvoudig dank om alles zoals eens beloofd.
Dank ook aan jij, die vriend van het laatste ogenblik, die wel niet zult geweten hebben wat je deed. Ook voor jou, wens ik deze dank en dit ‘à-Dieu’ in uw gezicht. Mocht het ons geven worden elkaar terug te zien in het paradijs als die gelukkige boosdoeners zo God het wil, de vader van ons beiden. Amen

Christian de Chergé. 'Tibhirine 1 januari 1994

Groot dankgebed  in Het rijk alleen (S. de Vries) p. 225-228 + refrein 643

Na de communie 502: “Om te zien een nieuwe aarde”

------