------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




5 april 2007: Witte Donderdag

Zijn laatste testament

Marcel Braekers

Lied 645: "Kome wat komt, maar laat het om jou zijn"

Inleiding

Ik schreef boven deze viering ‘zijn laatste testament’, en herinnerde mij plots dat ik daarmee verwees naar een gedicht van Hans Andreus ‘laatste gedicht’ dat hij schreef vlak voor hij zou sterven. Het gedicht gaat als volgt:

Laatste gedicht

Dit wordt mijn laatste gedicht wat ik schrijf
Nu het met mijn leven bijna is gedaan,
De scheppingsdrift me ook wat is vergaan
Met letterlijk de kanker in mijn lijf,

En, Heer (ik spreek je toch maar weer zo aan,
Ofschoon ik me nauwelijks daar iets bij voorstel,
Maar ik praat liever tegen iemand aan
Dan in de ruimte en zo is dit wel

De makkelijkste manier om wat te zeggen), -
Hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht
Van mij, van jou, wanneer het vallen weg in

Het onverhoeds onnoemelijk begin?
Of is het dat jij er een onverdicht
Woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?        
(Hans Andreus)

Andreus noemde zichzelf en ongelovige, maar tegelijk had hij als dichter gevoel voor het onnoembare mysterie dat zijn leven omhulde. Aan het einde van zijn gevecht met de ongeneselijke ziekte wendt hij zich toch tot God, want het liet hem toe dit bovenmenselijke licht aan te spreken. Andreus liet als testament enkel deze vraag achter: ‘waar blijf ik met dat licht van jou, van mij?’ Wanneer iemand zo’n vraagt stelt met de dood voor ogen krijgt ze een dwingend karakter, niet academisch of retorisch, maar als een vraag op leven en dood.

Dit testament in de vorm van een gedicht werd mijn inspiratiebron om te mijmeren bij het testament dat Jezus heeft achtergelaten. Hij wist dat zijn uur was gekomen, schrijft de evangelist. Met de dood voor ogen liet Jezus ons drie dingen als afscheid na: een toespraak, het gebaar van de voetwassing en het delen van brood en wijn wat de kerk heeft begrepen als het instellen van de eucharistie.

Ook wij zullen in gedachtenis aan die laatste avond het brood breken. En vooraleer dit te doen zullen we luisteren naar fragmenten uit die afscheidsrede. Het moeilijkste om opnieuw op te roepen is de voetwassing. Het is een gebaar van onvatbaar en ongrijpbaar mededogen dat maar echt invoelbaar is in de context van een heel warm land waar gasten bij het binnenkomen door een dienaar de voeten met fris water werden afgespoeld. Bezwete, stoffige voeten wassen is een vernederende job waarvoor een dienaar geen dankbaarheid moest verwachten. Was dat zijn laatste gedicht?

Mijmerend bij dit gebaar wil ik nog dit zeggen: Je kan het niet los van de rest van Jezus’ leven zien. Wie of wat dreef Hem naar mensen aan de grens, op zoek naar dat leven dat uit zichzelf niet of nauwelijks verder kon? Je kan het geen frustratie noemen van iemand die komt uit een marginaal milieu of van een zoontje uit de betere burgerij dat met zijn schuldgevoel geen weg weet. De ethiek die Jezus voorstond vind ik fascinerend. Het is niet de ethiek van de westerse filosofie waarbij de mens autonoom beslist dat hij iets voor armen wil doen (en straks weer beslist dat het genoeg is). Het gebaar van de voetwassing is symbolisch voor iemand die mateloos uitstroomt in eerbiedig mededogen. Heel het leven van Jezus is één wegvloeien in dienende aandacht. En de bron van dit leven moet gezocht worden in ‘dat onnoemelijke Licht’ dat Hem had doorstroomd. Omdat zijn vader in de hemel op eenzelfde manier zich overgaf aan hem.

Voeten wassen en maaltijd houden horen wezenlijk bij elkaar. Ze zijn de uitdrukking van een nieuwe tijd, het rijk der hemelen dat op handen is.

Gebed

Wees ons genadig God
Wees ons nabij.
Laat ons niet ontbreken op het feest
Dat Gij ons hebt bereid.
Verzamel ons bij de uittocht van Jezus Messias
En bekleed ons met het witte licht
En de liefde van uw Zoon.                                    (S. de Vries)

Lied 416: "Wat ik gewild heb"

Het verhaal van de voetwassing: Johannes 13, 1 – 17

Lied 414: "Ubi caritas et amor"

Breken van het brood (kinderbijbel van Klink p. 213 – 214)

Groot dankgebed

U zegenen wij, Eeuwige,
Om de genezing van ons leven,
Om de liefde, ons aangedaan,
Om de morgen, ons toegesproken.
Zo vaak zijt Gij voor mensen geweest
Een licht, een vuur, een spoor.
En wanneer wij U ontbreken,
Uw naam onder ons is zoekgemaakt,
Dan zijt Gij daar:
Als een lied dat niet verstomt.

Johannes 13, 33 – 35.

Gezegend zijt Gij om Jezus Messias, Uw Geliefde,
Die de uittocht heeft volbracht,
Die uw woord aan mensen gestand deed.
Hij si geworden tot ons brood voor onderweg
En met zijn leven heeft Hij onze beker gevuld.
Hij ons Paaslam,
Die in de nacht van zijn overlevering …..

Lied 162: "Eet en drinkt van brood en wijn"

Johannes 15, 1 – 5

Hier vieren wij zijn dood als een Pascha voor de Heer.
Geef ons te geloven
Dat, wat in liefde is gezaaid,
Niet verloren gaat;
Laat uw Adem, uw Geest
Levenwekkend onder ons zijn,
Ons herscheppen tot kinderen van het Licht,
Die genegenheid en trouw hoog houden,
Die hun meester in het dienen blijven gedenken
Onder de mensen.                      (S. de Vries)

Johannes 17, 1 – 5

Voorbeden + lied 164

Om de slagen Hem aangedaan
Roepen wij om ontferming
Over wie worden gekleineerd,
Uitgekleed en vertrapt,
Wie tot zwijgen worden gedwongen,
Gemarteld en vermoord.

Om het brood
Door Hem gebroken en gedeeld,
Roepen wij om ontferming
Over wie worden beheerst door honger,
De stille armen ook onder ons,
Over wie dorsten naar vrede:

Om zijn eenzaamheid en verlatenheid
Roepen wij om ontferming
Over wie lijden aan zichzelf,
Wie van angst verkrampt zijn,
Wie eenzaam vervallen aan het donker:

Om zijn zachtmoedigheid
Roepen wij om ontferming
Over de weerlozen onder ons,
Over wie alle geweld verdragen en weerstaan,
Van alle wapens afzien:

Omdat hij een dienstknecht was
Tot het bittere einde,
Roepen wij om ontferming
Over wie leven onder harde heerszucht,
Over wie met macht en geweld
Mensenlevens overmeesteren:                                  (S. de Vries)

Tocht naar de kapel: Muziek: was betrübst du dich

Was betrübst du dich, meine Seele
Und bist so unruhig in mir?
Harre auf Gott, denn ich werd ihm noch danken
Dass er meines Angesichtes Hülfe und mein Gott ist.   (C. Bernard)

De schoonste mens
Gedenk, o God van genade<
Al uw daden van ontferming
En strek uw zegenende handen uit
Over ons en over al die mensen
Voor wie uw eigen Zoon
De pijnen heeft doorstaan,
Verwerping, vernedering, verlatenheid
Tot in de diepste diepten.
In alle eenzaamheid heeft hij,
Uw zoon en onze broeder,
De doortocht gemaakt
Door de duistere nacht
Naar de morgen van het licht,
Zonder U los te laten,
Zonder ons op te geven;
O God, laat zijn zwijgende liefde
Onze grote woorden overstemmen;
Laat zijn zachte kracht
Onze hardheid overwinnen;
Laat zijn offer ons bewegen
Tot overgave aan U en aan elkaar.                        (W.R. van der Zee)
------