28 januari 2007: 4° zondag
Geen profeet wordt aanvaard in eigen vaderstad (Lc. 4, 14-30)
Marcel Braekers
Openingszang 24: “Hier wordt
een huis voor God gebouwd”
Inleiding
Je hoort het zo vaak zeggen:
de kunst van leven is te leren genieten van de kleine dingen van
elke dag. Is dat zo? Wordt mijn geluk bepaald door het feit dat
deze morgen de krant reeds in mijn bus lag en de koffie lekker smaakte,
dat de honden blij over het domein renden en de zwanen me vriendelijk
kopje knikkend begroetten? Dat alles is heel aangenaam, maar geeft
toch maar een blij gevoel als op de achtergrond alles goed gaat.
De kleine dingen die het leven aangenaam kunnen maken moeten een
band hebben met een dieper gevoel van zinvolheid of tevredenheid.
De grote Thomas Mann schrijft in zijn roman Lotte in Weimar:
“De kleine vertroostingen
en weldaden van het leven, weet je, worden tot hoofdzaak als het
uit is met het leven zelf, en zeker met de heldendaden.”
(p. 282)
Thomas Mann legt deze woorden
in de mond van de oude Goethe, die in de roman nog eenmaal een bezoek
brengt aan Weimar, de plaats waar hij beroemd werd. Mann had een
grote bewondering voor Goethe maar wilde tegelijk afrekenen met
de onkritische persoonsverheerlijking door de Duitse weldenkende
burgerij alsof alleen Goethe noemenswaardige kunst had gemaakt.
Daarom beschrijft hij hoe Goethe die ochtend in zijn kamer wacht
tot zijn knecht hem zijn bepoederde en geparfumeerde pruik aanreikt.
Zittend in de schamelheid van zijn nachtkledij zucht Goethe:
“Als er geen grote
figuren meer zijn, breekt de tijd van de burgers aan. Dan nemen
handel en verkeer toe, dan is er welstand en heerst het gezond
verstand .. Ik heb er niets tegen, weet je, maar op dat ogenblik
zijn we levend dood.”
Als er geen bezielende leiders
meer zijn, wordt politiek tot een banaal gekrakeel. Zonder echte
kunstenaars wordt een cultuur tot een heemkundige kring. Als een
godsdienst geen profeten heeft die begeesterend kunnen inspireren,
vervalt die godsdienst tot doods ritualisme. Dan dienen de kleine
dingen van elke dag om een vreselijke leegte op te vullen. Dan voeren
de boekhouders, de gezondheidsprekers en de nieuwtjesjagers het
hoge woord. We maken het dagelijks mee. Wie op dat ogenblik echt
iets te vertellen heeft, wordt de mond gesnoerd of belachelijk gemaakt.
Dat was zo reeds in de tijd van Jezus. Als Hij voor het eerst terugkeert
naar zijn vaderstad en op sabbat in de synagoge het woord neemt,
beginnen de mensen onder elkaar te roddelen. Belangrijker dan wat
Hij zegt wordt de vraag vanwaar Hij die kennis heeft en of Hij ook
hier een mirakel wil doen. De grond waarom het gaat, de bron die
Hem inspireert, interesseert hen niet. Zo schetst Lucas hoe zich
vanaf het begin een misverstand voordoet dat Jezus zal blijven achtervolgen
tot in zijn dood. En de vraag is daarbij of het vandaag anders is?
Laten wij Hem aanroepen met namen
van eerbied: nr. 106: “Heer onze Heer, ontferm U over ons”
Gebed
Aan ieder mens die in zichzelf
gevangen zit
Geeft Gij, Heer, uw bevrijdend woord.
Gij hebt ons geroepen om vrije mensen te worden,
Geboren uit water en Geest.
Geef ons dan ook de kracht en inspiratie
Van Hem die geroepen was om blinden te helpen zien
En aan armen het grote nieuws te brengen van hun bevrijding
Jezus, uw geliefde kind en onze broeder.
Inleiding op de lezing
Het evangelie van deze zondag vormt zo’n onlosmakelijke eenheid
met dat van vorige week dat we de twee tezamen beluisteren. Lucas
heeft eerst de geboorte van Jezus verteld, het optreden van Johannes
de Doper en de bekoring van Jezus in de woestijn. Het moment is
aangebroken om het openbaar leven van Jezus te beschrijven. Lucas
doet het door het eerste publieke spreken van Jezus in zijn eigen
vaderstad te situeren.
Als naar gewoonte gaat iedereen op sabbat naar de synagoge waar
de voorzitter aan Jezus vraagt uit de Thora voor te lezen en de
tekst te becommentariëren. Was het toeval of koos Hij deze tekst
expres, feit is dat Jezus die belangrijke passage uit de profetieën
van Jesaja voordaagt waar de profeet zijn roepingsopdracht beschrijft.
Lucas 4, 14 – 30.
Lied 26: “Hij die de blinden
weer liet zien”
Homilie
Zoals in de voorbije zondagen
hier herhaaldelijk werd gezegd ontstond dit roepingsverhaal van
de ‘derde Jesaja’ in de periode dat veel joden terugkeerden uit
hun ballingschap in Babylonië. Thuis gekomen troffen ze degenen
aan die waren gebleven, maar ook allerlei vreemdelingen die zich
intussen in hun huizen hadden gevestigd. Niet alleen het land moest
worden heropgebouwd, maar uit deze gemende groep moest ook een nieuwe
(religieuze) samenleving groeien. Vandaar de beschrijving door de
profeet dat hij geroepen is om aan de ex-gevangen vrijheid en aan
alle armen een jubeljaar aan te kondigen, u weet wel dat bijzondere
jaar waarbij alle slaven vrij werden en alle schulden opgeheven.
Alleen op die manier kon een nieuwe identiteit groeien.
Niet toevallig neemt Jezus deze tekst over om zichzelf te situeren.
Hij moest immers in gelijkaardige omstandigheden zijn boodschap
over het Rijk van God aanbrengen. Mensen hadden reeds allerlei over
Hem gehoord en nu Hij voor het eerst in zijn vaderstad terugkwam,
moest Hij maar eens tonen waartoe Hij in staat was.
Op dat ogenblik gebeurt er iets dramatisch; In plaats van zich te
laten aanspreken en mee te gaan in de inspirerende woorden van Jezus
ontstaat een banaal geroddel. Plots ging het niet meer over goed
nieuws voor wie zich verloren voelde of leegeplunderd, maar over
zijn familie en over mirakels. Je zou het kunnen transponeren naar
vandaag. Stel dat jullie vorige zondag tegen elkaar zaten te fluisteren:
“Maar is dat niet Maurits, de man van Kris. En is dat niet Lisette
de vrouw van Ivan, die samen drie kinderen hebben, en is dat niet
André de man van Mia, je weet wel die van Broederlijk Delen, enz.
En die kunnen het zo goed zeggen hoewel ze die studies niet hebben
gedaan. Maar zouden ze niet beter alleen voor zichzelf spreken in
plaats van ons de les te spellen. Geneesheren, genees u zelf, predikanten
spreek voor uzelf. Wat wil men op die FF oprichten: een soort van
lekenkerk. Zou die pater niet beter gewoon de mis doen en over de
rest zijn mond houden.”
Door zo te spreken zou alle inspiratie, elke uitnodiging om in beweging
te komen vernietigd worden. Jezus doet er nog een schepje bovenop:
“Geen enkele profeet is welkom in zijn eigen vaderstad.” zegt
Hij. Een onvoorstelbare uitspraak die iets zegt over de roeping
van profeet. Ik begrijp de uitspraak als volgt: het nieuwe, het
verrassende en overrompelende dat profeten brengen wordt altijd
bedreigd door het alledaagse en banale. Woorden die je zouden moeten
doen rechtveren, die je kunnen verontrusten, die je bij de hand
willen nemen en naar waarachtig leven brengen zijn automatisch bedreigend.
Dat gold voor de profeten van Israël en misschien ook voor de nieuwe
aanpak zoals wij al enkele jaren proberen. Voor wie nauwelijks geïnteresseerd
is in de toekomst van de Kerk is dit drukdoenerij.
Toen Jezus begon te spreken en zichzelf vergeleek met de profeet
Jesaja, vroeg iedereen of Hij niet een mirakel wilde doen. Dat zou
tenminste een bewijs zijn van zijn zending. Je moet dan denken aan
wat Paulus schreef: “Grieken verlangen wijsheid en Joden verlangen
wonderen, maar wij verkondigen een gekruisigde Christus.” Maar
de boodschap van Jezus was enkel dat armen recht hebben op goed
nieuws, dat men werk zou moeten maken van een genadejaar zodat verdrukten
weer vrij zouden worden. En wat die wonderen betreft: vergeet het.
In vroeger jaren hadden ze reeds elders plaats waar men wel geloofde
en open stond voor Gods bevrijdend handelen. Een weduwe in Sarepta
kreeg te eten en een Syriër werd genezen van zijn melaatsheid (is
het vandaag niet het weekend tegen de melaatsheid?).
Zoals God altijd onze zelfgeconstrueerde wereld overhoop komt halen
zo zijn de woorden van profeten altijd en noodzakelijk een bedreiging.
En naarmate een tijd meer beheerst wordt door de praatjesmakers,
door de alledaagse berekeningen en het zogenaamde gezond verstand
wordt de echte inspiratie een bedreiging. Groot Nieuws wordt dan
gebanaliseerd tot nieuwlichterij of onrust stoken.
Zo beschrijft Lucas het eerste optreden van Jezus. En zo krijg je
indirect een idee van het heel nieuwe en verrassende dat met Hem
aan het licht zal komen. De tekst van Jesaja zou als een programmaverklaring
vooruitlopen op alles wat Jezus zou zeggen en doen.
Groot dankgebed : S; de Vries
, Het rijk alleen, p.137 + refrein 193: “Keer U om”
Na de communie 190: “Gij die
geroepen hebt ‘Licht’ en het licht werd geboren”
|