------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




15 oktober 2006 : 28° zondag

Een mislukte ontmoeting: Jezus en de rijke man Mc. 10, 17-31

Marcel Braekers

Openingslied 6: “Hoe is uw naam, waar zijt Gij te vinden”

Inleiding 

Onlangs las ik het boeiende boek van Sebastien De Fooz, Te voet naar Jeruzalem waarin hij vertelt over zijn pelgrimstocht van Gent naar Jeruzalem. Tijdens die 184 dagen durende voettocht doorkruiste hij heel verschillende streken elk met een andere cultuur, andere godsdienst, andere levensstandaard. Een van de dingen die me daarbij opvielen was dat, hoe armer en eenvoudiger de mensen waren die hij ontmoette, des te gastvrijer ze waren. Daarbij speelde de cultuur en godsdienst geen rol. Ik lees slechts één fragment waar mijn oog bij het herlezen op viel. Hij beschrijft hoe hij door een arme streek in Bulgarije trekt en de mensen horen dat hij op pelgrimage is naar Jeruzalem:

“Een doodarm echtpaar komt dichterbij. De vrouw knielt en kust me de hand. Ze slaat een kruis. Ik ben verward, volkomen van de kaart. Uit haar tas haalt ze een pakje schapenkaas dat ze me overhandigt. Ze stamelt enkele woorden tegen haar echtgenoot, die diep in zijn zak grabbelt en een klein muntstuk bovenhaalt. Twintig stotinki, een vijfde van een lev of 10 eurocent. Ik aanvaard zijn gift. God maakt dat ik waardig ben. Wat me vooral van de wijs brengt is dat al deze mensen die in alle eenvoud leven, een kruis slaan voor mij die uit een ingewikkelde maatschappij kom.” (p. 127)

Wat hebben arme, eenvoudige mensen dat hen maakt tot een soort van engelen, die bereid zijn alles te delen met een zwervende pelgrim? Alsof ze niets moeten beschermen, geen berekeningen in hun hoofd moeten maken, het weinige dat ze bezitten beschouwen als een gekregen goed dat ze evident met anderen delen. Welke innerlijke vrijheid hebben zij niet verworven waar velen mijlenver van verwijderd zijn.

Deze gedachten kwamen bij mij op naar aanleiding van het evangelie van deze zondag. Centraal in de Bijbellezing staat de vraag hoe we moeten omgaan met rijkdom en bezit. Op een heel subtiele manier heeft de evangelist Marcus drie situaties samengebracht die elk een eigen licht werpen op deze vraag. Eerst beschrijft hij hoe een rijke man aan Jezus vraagt wat hij moet doen om het eeuwig leven te verwerven. Het wordt een mislukte ontmoeting want de man erg gehecht te zijn aan zijn bezit. Daarna volgt een gesprek tussen Jezus en de leerlingen waarin Jezus nogmaals onderlijnt hoe God een bijzondere voorliefde heeft voor de allerarmsten en precies aan hen zich in overvloed geeft. En tenslotte vragen de leerlingen naar een mogelijke geestelijke beloning als ze zomaar vrijwillig afstand doet van hun bezit.

De tekst gaat over mensen die twintig eeuwen geleden hebben geleefd. En toch springt de vraag zo naar elk van ons: hoe staan we tegenover bezit, tegenover al het aardse? Hoe sterk klampen wij ons daaraan vast vanuit een verlangen naar erkenning, naar aanzien? Hoe gaan wij om met het geestelijke bezit van onze talenten en kennis? Eigenlijk verwijzen al deze vragen één punt: de vraag namelijk hoe je jezelf vrij hebt gemaakt voor het Rijk van God, voor het lot van de aarde en voor je medemensen. In welke mate zijn we daarvoor beschikbaar?

Gebed –
(in deze viering bidden wij bijzonder voor Fernand Lescrauwaet, echtgenoot van Erika)

We zingen voor en na het gebed refrein nr. 193

Hoor mijn stem, Heer,
Hoor mijn roepen:
Heer, ontferm U, geef mij antwoord.
Mijn hart herhaalt wat Gij mij zegt:
‘zoek dan het licht van mijn ogen’.

Zoeken zullen wij, Heer, het licht van uw ogen.
Houd uw gezicht voor ons niet verborgen.
Hoor onze stem, Heer, hoor ons roepen:
Heer ontferm U, geef ons antwoord.              (vrij naar S. de Vries)


Uit het evangelie volgens Marcus 10, 17-31

Lied 650: “Het rijk van God is als een zaad”

Homilie

Jaren lang heb ik gedacht dat dit verhaal van de rijke man bedoeld was voor diegenen die priester wilde worden of kloosterling. Zo werd mij dit verhaal uitgelegd met daarbij de oproep: wil je echt Jezus volgen dan moet je afstand doen van alle bezit door de gelofte van armoede. Maar dat kan zeker de bedoeling van Marcus niet zijn geweest, want zo’n levenspatroon bestond nog niet. Het is een in veel opzichten merkwaardig verhaal bestemd voor elke christen. Wat is dan zo merkwaardig?

Allereerst de vraag van de man. Een vrome Jood stelde zich geen vraag over het ‘ervan van het eeuwig leven’. Hoogstens vind je in de Bijbel de uitdrukking ‘erven van het beloofde land’, maar vragen over ‘eeuwig leven’ werden alleen in heidens milieus gesteld en bedoelde iets heel anders dan wat de Bijbel bedoelt met ‘verrijzenis’. Daarbij moet opgemerkt dat het voor een vrome Jood voldoende was als men de Thora onderhield.

Want in die tijd bestond wel de gewoonte dat pelgrims optrokken naar Jeruzalem en als ze in de tempel aankwamen knielden ze neer om de Heer te loven en gingen ze vervolgens naar de priester met de vraag ‘wat moeten we doen om goed te leven?’. Daarop las de priester een stuk uit de Thora voor of een korte gebalde samenvatting ervan. Marcus heeft met andere woorden Joodse gebruiken vermengd met de Grieks-Romeinse vraag naar eeuwig leven. In dit verhaal wend zich een rijke man, al of niet Jood, niet tot de priester in de tempel, maar knielt hij voor Jezus en brengt Hem goddelijke eer. Ook Jezus geeft de man een samenvatting van de Wet.

Nog één detail dat voor mijn begrijpen van het verhaal van groot belang is. De man vraagt niet ‘wat men moet doen’ maar ‘wat moet ik doen om het eeuwig leven te verwerven.’ Het gaat dus om een heel persoonlijke vraag van iemand die er alles voor over heeft om te leven volgens de Joodse godsdienst en die zich toch niet bevrijd voelt. Op dat ogenblik dat Jezus dit beseft, gebeurt er ook iets met Hem. Tot hier had Hij afstandelijk gereageerd (in de trant van: hemel mij niet op maar richt je tot God en doe wat is voorgeschreven). Ineens kijkt Hij vol liefde naar de man en ziet Hij wat er eigenlijk aan de hand is. De Wet heeft hem niet bevrijd. Volgens de Thora moest je aalmoezen geven als ondersteuning van je arme volksgenoten.

Jezus vraagt iets nieuw: Hij vraagt niet om nog meer te geven maar geeft de raad heel zijn bezit te verkopen, het aan de armen te geven en achter Hem aan te gaan als een bevrijd mens. Anders gezegd: door liefdevol naar de man te kijken doorzag Jezus waar hij vast zat, vandaar dit advies. Jezus vraagt tegen de mening van de rabbijnen in iets heel nieuw te proberen. Volgens de rabbijnen was het verkeerd om al je bezit weg te geven, want dan had men nog een armoezaaier meer.

Toen Diogenes zag hoe Krates leefde, was hij zo aangegrepen dat hij al zijn landerijen verkocht en het geld in zee gooide. Jezus zegt in de zuiverste Joodse traditie: geef je bezit aan de armen. Daarna zul je een zo grote innerlijke vrijheid voelen dat je gereed bent om Mij achterna te komen. Maar de man trekt zich ontgoocheld terug. Blijkbaar had Jezus precies ingeschat waar hij vast zat, maar was de vraag te groot. Spijtig dat we niets meer weten over het verdere leven van de man, want voortaan wist hij wel waar het om ging maar bleef hij in verscheurdheid achter.

Ik wil hierbij opmerken dat wat Jezus vraagt geen universele voorwaarde is. De man vroeg heel concreet ‘wat zou ik persoonlijk moeten doen’. Er zijn andere roepingverhalen waar Jezus een ander advies geeft. Bijvoorbeeld lezen we dat Simon en Andreas wel leerling worden maar hun huis behouden (1,29). Levi wordt alleen maar aangespoord zijn beroep te verlaten. Aan een ander die zijn vader wilde begraven zegt Jezus ‘laat de doden hun doden begraven’, enz. Anders gezegd: het gaat elke keer om een heel concreet gebeuren waarop Jezus concreet reageert. Hij vraagt niet in dezelfde lijn van vroeger meer te doen (meer aalmoezen, meer wetsgetrouwheid) maar iets nieuw te beginnen, een sprong voorwaarts te riskeren.

Trekt ik dus dit verhaal door naar vandaag dan is het niet alleen bestemd voor potentiële kloosterlingen maar voor ieder van ons. En de vraag is dan eerder: waar zit jij vast, wat belemmert jou om los te komen van een comfortabel leven, van alles wat een mens ketent aan zijn gewoonten, en hoe word je beschikbaar voor het Rijk van God. Wat wel waar is, is dat gehechtheid aan zijn bezit een belangrijke obstakel zijn, maar wellicht zijn er nog vele andere. Ook merken we allemaal dat het dikwijls de allerarmsten zijn die het meest gastvrij zijn, zoals ook onze pelgrim ondervond. Wie nauwelijks iets heeft, wie zich heeft losgemaakt van zijn verlangen naar hebben en meer hebben verwerft een grote innerlijke vrijheid. Zij worden niet alleen mooie mensen voor ons. Ook voor God zijn ze zijn allerliefste kinderen.

De vraag achter het verhaal is ruimer en gaat uiteindelijk over beschikbaarheid. Ben ik materieel maar ook geestelijk beschikbaar voor de uitnodiging die Jezus mij stelt. In welke mate kan en durf ik loskomen uit een vastgeroest patroon en maak ik mij beschikbaar voor die nieuwe tijd, dat nieuwe leven dat Jezus droomde over de mensheid? Misschien moeten we allemaal ons terugtrekken in onze binnenkamer en die vraag opnieuw in alle eerlijkheid stellen in de hoop dat Jezus ook ons liefdevol aanziet. Want uiteindelijk begint alle bekering of roeping met het moment dat Jezus vol liefde naar de mens kijkt en hem een tip geeft. Het ogenblik dat God zijn Geest wil geven, die op ons wil rusten. In dat opzicht vraag ik mij af wat zich in de Kerk aan het afspelen is. Stellen zich te weinig mensen de vraag ‘wat moet ik doen om goed te leven’ of heeft God zich van onze wereld afgekeerd en laat Hij ons maar ploeteren of zijn  structuren ervoor verantwoordelijk dat dit plotse, frisse, onverwachte ingaan op Jezus’ uitnodiging geen ruimte krijgt? Ik kan u enkel de vraag voorleggen.

Groot dankgebed: Bij gelegenheid (I) S. de Vries p. 201 + refrein 193”Keer U om naar ons toe”

Na de communie nr. 633: “Gezegend de God van Israel”

------