------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




17 september 2006: 24° zondag

Uit staat en stand en wijsheid losgewoeld

Marcel Braekers

Intredelied 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Losgewoeld uit staat en stand
uit alles wat ons werd gegeven,
staan we stil en onbeschermd in ijle leegte
de boomgrens voorbij.
Maar wij vertrouwen erop dat Gij ons blijft dragen
Dat Gij naar ons blijft zoeken
Zodat wij door U gevonden worden
Nieuw en onverwacht
Als de diepste kracht in onszelf
Als een eeuwige bron van inspiratie
Om deze aarde van dienst te zijn.

Inleiding op het lied

Reeds enkele zondagen zingen we een lied dat reeds lang in de zangbundel staat, maar stilaan uit het gezichtsveld was geraakt. Ten onrechte want het is een heel mooi lied zowel wat tekst als wat muziek betreft. Het gaat om lied 609. Op de partituur in de bundel ontbreken enkele dingen die straks belangrijk zijn om te begrijpen waarover het gaat.

De tekst is van  Oosterhuis en de melodie van Oomen. Daarbij staan in de eigenlijke tekst nog enkele details. In de derde strofe staat: Uit eigen aard en huid naar iemand toe, onontkoombaar. En niet wonen meer tot ik Hem, Hij mij vinden zal. Zowel Hem als hij zijn met een hoofdletter geschreven waardoor het duidelijk is dat het om God gaat zonder dat Hij uitdrukkelijk wordt vermeld. En tenslotte: onder het gedicht staat een verwijzing naar een tekst uit Jesaja: Jes. 6,13. Dit vers is het einde van een stuk waar Jesaja geroepen wordt tot profeet. Hij moet gaan zeggen dat de ballingschap voor de deur staat en alles leeg en kaal zal worden zoals een boom die wordt omgehakt. Maar onder de schors, uit de achtergebleven tronk zal nieuw leven ontspruiten.Deze verwijzing is belangrijk om het gedicht te begrijpen. Ik stel voor dat we eerst luisteren naar het gedicht, vervolgens naar Jesaja en daarna het lied samen een eerste keer zingen.

Tekst van lied 609: "Uit staat en stand"

Uit staat en stand en wijsheid losgewoeld,
Omgewaaid, ontwortelde plataan.
Toen heeft hij licht onder zijn schors gevoeld,
Een vlaag van knoppen die op springen staat.

Uit jij en jou en woorden weggevlucht,
Ergens heengejaagd, boomgrens voorbij,
Op adem komen in de dunne lucht,
Je eigen hartslag horen, vogelvrij.

Uit eigen aard en huid naar iemand toe,
Onontkoombaar, en niet wonen meer
Totdat ik Hem, Hij mij vinden zal. En hoe.
Een zee van dromen gaat in mij tekeer.
                                                     Jesaja 6,1-13                                  

Lied 609 (gezongen)

Uitleg

Het gedicht begint met het verwoorden van een breuk. De dichter heeft alles waarin hij werd opgevoed van zich afgeschud of in vraag gesteld. “Staat, stand, wijsheid”: uit dat alles heeft hij zich losgerukt zodat hij zich voelde als een ontwortelde boom. Wat is er gebeurd, wat moest hij van zich afschudden om zich weer te voelen leven? Daarover zegt hij nog niets, alleen iets over het gevolg. De breuk gaf hem nieuwe energie, wat hij verwoordt door verder het beeld van de boom te gebruiken, die, wel ontworteld, toch sap onder zijn schors voelt.

Ook in de tweede strofe wordt dit beeld van vrijheid verder gezet en zelfs geradicaliseerd. Hij vluchtte niet alleen uit alles wat hij van vroeger meegekregen had, ook uit wat hier en nu is: “jij en jou en zelfs de woorden die hij altijd had gebruikt”. Dat alles loslaten bracht hem in een ijle situatie van koude en eenzaamheid waarbij hij alleen nog zijn eigen hartslag voelde. Vrij en ongebonden, maar ook benauwend.

Waartoe diende dat alles? Waar moest hij zich van bevrijden? Ik heb de indruk dat hij in de derde strofe een antwoord geeft en je pas nu een vermoeden krijgt waar het allemaal om draaide. Oosterhuis schrijft: pas toen kon ik vanuit mijzelf naar Hem (met een hoofdletter) toe. Onverwacht en onvermoed ontdekte hij vanuit zichzelf God of, misschien nog eerder, werd hij door Hem gevonden. Pas toen dat was gebeurd kwam in hem een zee van dromen los.

Lees ik heel het gedicht vanuit de sleutel van deze derde strofe dan heb ik de indruk dat Oosterhuis hier zijn eigen geloofscrisis beschrijft maar ook zijn roeping als dichter. Hoe hij op een bepaald ogenblik afscheid moest nemen van alles wat hij had geleerd via zijn religieuze opvoeding. Hoe hij ‘God omwille van God moest loslaten’ zoals Eckhart het zo krachtig zegt. Weggevlucht uit alle woorden en beelden waarmee we God altijd benoemen en ook vastpinnen. Is het u niet opgevallen dat hij het woord ‘God’ nergens gebruikt, precies om niet te vervallen in de oude taal. Misschien moest hij daarvoor zijn concrete identiteit opgeven, de religieuze orde verlaten waartoe hij behoorde, vrienden of een geliefde loslaten. Ik weet het niet tot welk niveau hij de beelden bedoelde. Dit loslaten van alles wat hem bepaalde bracht hem ‘een boomgrens voorbij’. Tot hij in de leegte en de vrijheid een nieuwe God ontdekte, God voorbij God, God als diepste kracht in hemzelf.

Toen dat was gebeurd kon hij opnieuw dromen en fantaseren en zich uitleven in een poëtisch oeuvre dat voortgaat tot vandaag. Door alles prijs te geven en te overstijgen wat hij via de traditie, via zijn opvoeding en omgeving had geleerd, pas toen werd hij de religieuze dichter die wij via vele teksten hebben leren kennen.

Het bijzondere daarbij is dat hij deze beschrijving van zichzelf koppelt aan de roeping van Jesaja en de aankondiging van het leegplunderen van stad en land. Alles zal vernietigd worden, verwoest en verteerd door de vlammen, maar uit de stronk van de omgehakte boom zal nieuw leven ontspringen. Aan de slavernij en ballingschap zal een einde komen. Niet in alleen in zijn persoonlijk leven, ook in de donkere tijd waarin we leven, want uiteindelijk zal God ons thuisbrengen.

En misschien is pas zo de cirkel rond: een diep bewogen gelovige moest afscheid nemen van alles wat hij over God had geleerd. Hij moest om bij zijn eigen overtuiging te komen breken en de weg van zijn persoonlijk geloof gaan. Toen ontdekte hij een andere God, voorbij de woorden als diepste kracht in zichzelf, die tegelijk de kracht is om alle slavernij en ballingschap te doorbreken.

Laten we met dat alles nog eens terugkeren naar de tekst en samen het lied zingen.

Lied 609

Groot dankgebed: Bij gelegenheid (I) p. 302 ”Heden zult gij zijn glorie aanschouwen”  + refrein164”Ubi caritas et amor, Deus ibi est”

Na de communie 649: “Kom in mij, win, ontwapen mij.”

 

 

------