10 september 2006
Een kerk voor armen
Maurits Eyken
Jak. 2, 1 - 5;
Broeders en zusters; het
geloof in Jezus Christus, onze glorierijke Heer, staat niet
toe dat u mensen op “hun uiterlijk beoordeeld”. Stel dat
uw samenkomst wordt bezocht door iemand die prachtige kleren
en gouden ringen draagt, en tegelijkertijd door een arme
in vodden. Als u dan de eerste met alle zorg omringt en tegen
hem zegt: 'Neemt u plaats, hier zit u goed,' terwijl u tegen
de tweede zegt: 'Ga daar maar staan, of ga maar bij mijn voetenbank
op de grond zitten,’ maakt u dan geen ongeoorloofd onderscheid
en wordt uw oordeel niet door verkeerde overwegingen bepaald?
Luister, geliefde broeders en zusters: heeft God niet juist
hen die naar wereldse maatstaven arm zijn, uitgekozen om
rijk te zijn door het geloof en deel te krijgen aan het koninkrijk?
Inleiding
Een nogal eigenaardige
manier om met de eerste lezing een viering te beginnen. Maar
ik heb hiervoor gekozen omdat de teksten van deze zondag op
een zo radicale manier de kern van religie raken en zo confronterend
zijn dat wij de neiging hebben om ze af te zwakken, bijvoorbeeld
door te zeggen dat ze “maar” symbolisch zijn.
Ik moet eerlijk toegeven
dat ik nogal geworsteld heb met deze teksten van deze viering.
Neem nu maar eens de zojuist gelezen tekst van Jakobus. Er
is heel weinig kans dat er hier ooit een man zal binnenstappen,
die ten gevolge van zijn armoede in vodden gekleed is. Alleen
al daardoor wordt het confronterende van deze tekst al sterk
afgezwakt. Het overkomt ons toch nooit.
Maar als we ons realiseren
dat onze maatschappij armoede versluierd en dat de arme zelf
ook niet wenst te koop te lopen met zijn situatie, dan zou
het wel eens kunnen zijn dat wij, als samenleving de arme
structureel uitsluiten en dat wij “voorkomen” dat we geconfronteerd
worden met armoede.
Als we daarbij dan bedenken
dat de evangelische boodschap bij Lucas zich oorspronkelijk
richtte tot zwervers (we hebben er romantische herdertjes
van gemaakt), de uitgestotenen, de luis in de pels van de
maatschappij en ook tot blinden, melaatsen die uitgesloten
werden uit de tempel omdat ze onrein waren, dan stel ik mij
toch de vraag: hoe gaan wij om met deze teksten? De evangelielezing
plaatst ons nog veel scherper voor die vraag.
Lied 628
Gebed Ps. 146 ,7-10
De heer doet recht aan
de verdrukten,
brood geeft hij aan de hongerigen.
de heer bevrijdt de gevangenen,
de heer opent de ogen van blinden,
de heer richt de gebogenen op,
de heer heeft de rechtvaardigen lief,
de heer beschermt de vreemdelingen,
wezen en weduwen steunt hij,
maar wie kwaad doen,
richt hij te gronde.
Evangelie Marcus 10:17-27
Toen hij zijn weg vervolgde,
kwam er iemand naar hem toe die voor hem op zijn knieën viel
en vroeg: 'Goede meester, wat moet ik doen om deel te krijgen
aan het eeuwige leven?' Jezus antwoordde: Gij kent de geboden:
pleeg geen moord, pleeg geen overspel, steel niet, leg geen
vals getuigenis af, bedrieg niemand, toon eerbied voor uw
vader en uw moeder.'
Toen zij die man: 'Meester, sinds mijn jeugd heb ik me daaraan
gehouden.' Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem:
'Eén ding ontbreekt u: ga' naar huis, verkoop alles wat u
hebt en geef je geld aan de armen, dan zult u schat in de
hemel bezitten, kom dan terug en volg mij.' Maar de man werd
somber toen hij' dit hoorde en ging terneergeslagen weg; hij
had namelijk veel bezittingen.
Jezus keek de kring rond en zei tegen zijn leerlingen: 'Wat
is het moeilijk voor rijken om het koninkrijk van God binnen
te gaan.' De leerlingen schrokken van zijn woorden. Maar
Jezus zei nog eens uitdrukkelijk: 'Kinderen, wat is het moeilijk
om het koninkrijk van God binnen te gaan: het is gemakkijker
voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan
voor een rijke om het koninkrijk van God binnen te gaan.'
Woordje
Tijdens de voorbereiding
van deze viering vond ik op het net een interpretatie van
deze tekst, waarvan ik niet kon natrekken of die juist is,
maar die er toch wel een ander licht werpt. Volgens die bron
zou "het oog van een naald" de benaming zijn van
een kleine deur bij de stadspoorten van Jeruzalem. Als nu
bij valavond de grote wijde stadspoorten gesloten werden,
kon men allen nog maar binnen via die kleine deur. Wie er
dan met de kameel nog naar binnen wilde, moest sowieso de
kameel geheel afladen. Misschien kón de kameel nog naar binnen
maar zónder iets mee te nemen.
Met dat beeld ligt de nadruk
niet zozeer op de onmogelijkheid voor de rijke man om het
rijk der hemelen te bereiken, maar op de voorwaarden die moeten
worden voldaan om het te bereiken, namelijk het herstellen
van rechtvaardige sociale verhoudingen, voor de rijke man
in concreto: het afleggen van zijn rijkdommen, zijn maatschappelijke
verworvenheden en aansluiten bij de groep van kleine mensen.
Deze tekst is vooral revolutionair
omdat hij oproept om het bestaande religieus maatschappelijk
bestel om te keren. Het is namelijk zo dat de in de joodse
religieuze traditie rijkdom aanzien wordt als een geschenk
van God. Vandaar dat er in verhaal de rijkdom van de jonge
man wordt gekoppeld aan zijn levenstijl: dat alles heb ik
van mijn jeugd onderhouden. Wie rijk is behoort in het oude
denken in feite al tot rijk der hemelen. De evangelische boodschap
richt zich echter resoluut tot de armen, degenen die verstoten
worden uit de tempel.
En natuurlijk is het “nu”
heel gemakkelijk om deze teksten naast zich neer te leggen
met de opmerking dat maatschappij veel meer oog gekregen heeft
voor de zwakken en gelukkig is dat ook zo. Maar juist omdat
wij leven in een samenleving met zo een fijnmazig sociaal
vangnet is het des te meer noodzakelijk dat we oog hebben
voor hen die uit de maatschappelijke boot vallen en zeker
voor hen die systematisch en structureel in de verdrukking
komen.
Want samenlevingen hebben
de neiging om hun armen te verbergen of sterker nog armoede
te bestraffen. (Als er in het verleden teveel armen op de
trappen van de kerk zaten om een aalmoes te krijgen van de
begoede kerkgangers, dan verbood men hen gewoon om nog te
bedelen). Toen ik vanuit mijn werksituatie aan een inleefdag
deelnam van de “verenigingen waar armen het woord nemen” en
dus oog in oog kwam te met mensen in armoede, werd ik innerlijk
helemaal overhoop gegooid. Armoede riep bij mij – tot dan
toe - een beeld op van een schraal wegkwijnend vrouwtje met
hongerige kindjes in een smerige krot wachtend op het Leger
des Heils. Door die inleefdag werd ik geconfronteerd met een
complexiteit van maatschappelijke mechanismen waardoor mensen
verhinderd worden om sociaal te functioneren. En die fenomenen
zijn niet enkel economische. Deze week zag ik terug de vrouw
die dagelijks in het Noordstation staat te bedelen, ze was
bont en blauw geslagen, ook dat zijn aspecten van armoede,
vernedering, gebrek aan geborgenheid en tederheid.
Wees dus maar gerust: de
arme zal waarschijnlijk nooit aan onze deurbel hangen en om
hulp vragen en als hij dat toch zou doen dan zullen we hem
niet herkennen. En dus denk ik dat de bergrede en het evangelie
ons juist uitnodigt om aandacht te hebben, om een gevoeligheid
aan te leggen voor mechanismen van uitsluiting, ze detecteren
en aanklagen als onduldbaar voor deze maatschappij.
En dan komen wen tot de
essentie van religie: alleen in de rechtvaardige menselijk
verhoudingen kan het Goddelijke zich openbaren. De Bergrede
en het evangelie plaatsen het rijk der hemelen radicaal in
deze wereld. Wie het rijk der hemelen in een wereld hierbuiten
plaatst, verdoezelt en verminkt de evangelische boodschap
en ontkracht haar.
Als godsdienstleraar kreeg
ik soms wel eens de opmerking dat ik moest oppassen om niet
in een horizontalisme te vervallen. De opmerking zal wel ergens
terecht geweest zijn, maar in feite is het een valse discussie.
Wie zichzelf een rechtstreekse toegang tot God verschaft,
negeert de menselijke dimensie van ons bestaan, maar ook de
weg van de menselijkheid die Jezus heeft willen gaan en geeft
zichzelf een vrijgeleide om uit Gods naam te spreken en te
handelen, zonder rekening te houden met de menselijke dimensie
van het leven en met tijd- en plaatsgebonden omstandigheden.
Ik gebruik dienaangaande nog altijd graag de beeldspraak van
Levinas. God openbaart zich in het “het gelaat van de andere”
die ons uitnodigt tot engagement. Toen ik ooit een student
filosofie als stagiair had, wees die me erop dat de filosofie
van Levinas de menselijke vrijheid aantast omdat de oproep
tot engagement door de “andere” zo dwingend, zo fundamenteel
is. Ik ben helemaal geen fanatieke aanhanger van Levinas en
filosofisch zal die jongen wel gelijk gehad hebben. Maar als
gelovige is het gelaat steeds opnieuw een uitnodiging, niet
vanuit een vanboven opgelegd geloof, waardoor die uitnodiging
dwingend wordt, maar vanuit een steeds hernieuwde keuze om
op te komen voor rechten van de mens in het algemeen en de
allerzwaksten in het bijzonder. Geloven is een steeds hernieuwde
keuze voor de zwakken, de kleinen, de verdrukten. En dan wordt
de tekst van Jesaja wel heel concreet:
Dan worden blinden
de ogen geopend,
de oren van doven worden ontsloten.
Verlamden zullen springen als herten,
de mond van stommen zal jubelen:
waterstromen zullen de woestijn splijten,
beken de dorre vlakte doorsnijden.
Het verzengde land wordt een waterplas,
Dorstige grond wordt waterrijk gebied;
waar eenmaal jakhalzen huisden,
maakt dor gras plaats voor riet en biezen.
De tekst is geschreven
in de voorwaardelijke wijze. Blinden zullen maar zien, doven
zullen maar oren, als de rechtvaardige verhoudingen tussen
mensen correct zijn. Het onrecht zelf is de oorzaak van blindheid,
verstomming, dood en lijden. Jezus neemt deze thematiek nog
veel scherper op, met de veroordeling van een bepaalde klasse,
waaronder ook een religieuze kaste, die de wet van de rechtvaardigheid
met voeten treedt en neerkijkt op de armen, de uitverkorenen
van God. En daar worden ook wij – als religieuze gemeenschap
– aangesproken om ons niet - zoals de Farizeeën - te wentelen
in een voldaan welbehagen, om ons niet uit - eigen naam -
uit te roepen tot de Kerk van God, maar uit naam van de armen.
Ons samenkomen hier kan geen cocooning zijn van gelijkgezinden,
maar moet het een oriëntatie zijn naar de wereld, om oog te
hebben voor onrecht, voor verborgen armoede, voor verdrukking.
Lied 305
Dankgebed 145: “Om aan armen Uw koninkrijk te brengen”:
Onze Vader
Communie (Vivaldi track 2)
Lied 605: "Niemand van ons leeft voor zichzelf"
Slotbezinning: GIJ IN LICHT "Genesis 1, vers 1-5.
Gij in uw grenzeloos
licht
als wij bestaan voor U
als gij ons hoort en ziet
deze mensen die hier zijn
die U roepen: wie zijt Gij,
eeuwige Levende God
als Gij ons hebt gemaakt zoals Gij
licht hebt gemaakt
zoals Gij nacht hebt gemaakt,
aarde, en deze dag,
Zegen ons dan met uw licht
met het licht van uw ogen.
Zending
Muziek (Vivaldi track 3)
|