------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




13 augustus 2006: 19e zondag

De ontmoediging van een profeet: 1 Koningen 19,1-15

Marcel Braekers

Openingszang 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Leg deze zin in onze dagen:
Dat wij voor U bestaan, er mogen zijn
Omdat Gij ons hebt gewild,
Ons leven gewenst.
Behoed ons er voor
Dat wij leven alleen maar bij de dag,
Zonder bestemming, zonder toekomst.
Bewaar ons voor leven op goed geluk,
Voor de grijsheid waarin wij niet meer kiezen,
Voor geleefd worden zonder verwachten.
En als uw Naam verdrinkt in al onze vragen
En wij U niet meer zoeken,
Ontbreek ons dan toch niet.
Gij God die U verbonden hebt met ons
Tot in lengte van dagen.

Inleiding op de lezing

Het openingsgebed liet reeds doorschemeren dat deze viering niet bepaald vrolijk zal zijn: ‘Bewaar ons voor de grijsheid, voor geleefd worden, blijf naar ons zoeken ook als wij het hebben opgegeven.’ Ik dacht: laten wij het vandaag eens hebben over een luchtig vakantiethema, depressies bij voorbeeld. Waarom? Omdat zelfs de grote profeet Elia van die dagen had, dat ook hij liever dood dan levend was. Wij horen zo dadelijk daarover een lezing uit de Bijbel.

Het aantal depressies waarmee de Centra voor Geestelijke Gezondheidszorg geconfronteerd worden is onrustbarend hoog. Depressies die soms verbonden zijn met een biologische verstoring, maar meestal depressies als reactie op het onvermogen om de dagelijkse en de grote levensproblemen op te lossen. Verontrustend daarbij is hoeveel mensen zich tevreden stellen met een medisch lapmiddel en niet bereid zijn, of niet in staat, om te spreken en in contact te komen met zichzelf om te achterhalen wat zo aanvreet. Terwijl een gevoel dezelfde betekenis heeft als fysieke pijn. Wanneer je tandpijn hebt is dat een signaal dat je je tanden moet laten verzorgen. Depressie is een signaal dat je je leven moet herzien en, waar mogelijk, anders moet gaan leven. Dikwijls heb je daarbij de steun en het meevoelen van een ander nodig. De paradox is natuurlijk dat iemand die zich echt depressief voelt, de indruk heeft dat niets of niemand kan helpen.

Het is hier natuurlijk niet de plaats om een heel discours over depressie te houden. Ik breng dit ter sprake in een religieuze context, met de vraag welke rol het geloof op dat ogenblik kan of mag spelen.

Vooraleer daarop in te gaan luisteren we naar een stukje uit het boek van de Koningen waarin verteld wordt van een heel speciaal type depressie: het gevoel van ontmoediging, omdat men zijn taak niet meer aankan en het gevoel heeft er helemaal alleen voor te staan. Het gaat om de profeet Elia. Eerst was hij koning Achab de mantel gaan uitvegen, omdat hij een buitenlandse vrouw als partner had genomen en nu een grote droogte over het land zou komen, waarna hij naar de woestijn moest vluchten waar de raven hem elke dag brood kwamen brengen. Daarna had hij heel die bende priesters van Baal belachelijk gemaakt toen die rond het afgodsbeeld sprongen om regen te bekomen. Izebel de vrouw van Achab stond hem naar het leven. Elia vlucht en legt zich neer onder een struik hopend dat de dood hem zal bevrijden.

1 Koningen 17, 1-6 / 19, 1-9

Lied 610: “Hoort hoe God met mensen omgaat” (strofen 1, 2, 9, 10, 13)

Homilie

Toen ik dit klein icoontje kocht, zei de dame in de winkel: ”Ik heb dikwijls naar die afbeelding gekeken als ik mij in nood voelde. Ik moest dacht aan Elia, aan zijn roeping en de diepe verlatenheid waarin hij zich soms voelde. En het gaf mij kracht als ik zag hoe ook in de diepste ellende er altijd een teken komt om je voort te helpen. De raven brachten Elia brood en toen hij helemaal ontmoedigd zich neerlegde en dood wilde zijn bracht een engel hem water en brood. Hoe diep we ook kunnen wegzinken en hoe zwart de toekomst er ook uit kan zien, er is altijd een vluchtweg.”

Ik heb dat korte gesprek altijd onthouden en het icoontje aan de ingang van mijn kamer gehangen. Niet dat ik mij zo dikwijls depri voel, maar het toont een aspect van ons geloof dat zo wezenlijk is: God als de troostende hand.

Neerslachtigheid, radeloosheid, of het knagende, chronische gevoel van ontmoediging, omdat het leven ons niet heeft gegeven wat we verhoopten, omdat mensen ons verraden, omdat we overvraagd worden, omdat het leven is zoals in het paradijsverhaal wordt beschreven: leven op een weerbarstige aarde, kinderen in pijn ter wereld brengen en weer afstaan, leven in het perspectief van de dood. Er zijn zoveel aanleidingen die ons kunnen neer drukken. Het hoort echter niet meer tot onze cultuur om dat met elkaar te delen, zodat het wordt voorbehouden aan specialisten en we onze verbondenheid met elkaar verschralen.

Een tweede spijtige zaak is dat het geloof haar troostende functie heeft verloren. Mensen voelen zich beschaamd of te volwassen om hun hart bij God uit te storten, om Hem, zoals Job deed, tot getuigen te nemen van het lijden en het onrecht dat hen werd aangedaan. Akkoord: God kan een vastgelopen situatie niet zomaar omkeren, zoals een ander dat ook niet voor jou kan doen. Maar onderschatten we niet de waarde van het niet handelen, de kracht die uitgaat van een troostend, invoelend begrijpen? Het treft mij dikwijls in therapeutische gesprekken hoe we opgeslorpt zijn in een cultuur van actie en hoe weinig respect bestaat voor ons lichaam als dat centrum van wijsheid en van gevoel. Dus bestrijdt men lichamelijke of geestelijke pijn onmiddellijk met een ‘pijnstiller’. Maar situatie van uitzichtloosheid of van neerslachtigheid biedt ook een unieke kans om zowel mensen als God op een andere manier te leren kennen. Zoals je in die situatie soms van mensen verschiet (wie wel en wie niet om je begaan zijn), zo kun je ook van God verschieten en van Hem een nieuwe, troostende nabijheid ervaren, anders dan gelijk wie je kan bieden. Want God wil wonen in het diepste van onszelf. Hij wil nabij zijn op een andere, intensere manier dan een mens nabij kan zijn, daarom kunnen we in de diepte van onszelf een troost ervaren omdat God er zich wil geven als stille overmacht. Eckhart schrijft ergens: “Dat God met ons is in het lijden betekent dat God zelf met ons mee lijdt… God lijdt met de mensen mee, ja Hij lijdt op Zijn wijze eerder en onvergelijkelijk meer dan degene die lijdt, die om Zijnentwil lijdt.”

Betekent de naam Elia of ‘Eljahoe’ niet ‘God redt’? En werd aan hem niet zoals aan elk van ons het symbolische brood aangereikt om opnieuw de tocht aan te durven? God die als versterkend brood je weer op weg helpt hoe uitzichtloos het leven ook kan zijn. Of zoals Jezus zei: ‘Ik ben het brood dat uit de hemel neerdaalt.’

Groot dankgebed: Bij gelegenheid I (S. de Vries) p. 318.

Communielied: 511: “Al heeft hij ons verlaten”

Slotgebed

Elia is gegaan --
Izebels paarden en wagens
joegen achter hem aan.

Hij vluchtte de woestijn in.
Sterven wilde hij,
onder een bremstruik liggen.
Een engel bracht hem brood en wijn.
Hij rende veertig nachten
om op de Horeb te zijn.

De hellingen van de Horeb
dreven Elia voort
naar de spelonk waar Mozes
de woorden had gehoord.
'Wat doe jij hier, Elia?'
'Ik wil uw laatste woord --

ik heb voor U geijverd
als vuur dat hoog oplaait.
Uw volk heeft zich gebogen
voor Baalgod, uw rivaal.
Ik alleen ben over.
Uw woorden zijn verwaaid.'

Een stormwind, rotsen splijtend,
raasde hem voorbij.
Na de storm aardschokken.
In storm en schok: niet Hij.
Na de schokken vuren.
In rook en vuur: niet Hij.

Wie Hij? Voorbij de woorden
sprak Hij zijn laatste woord.
Een stem van doodse stilte,
van stilte na de moord
op Abel, eerste broeder,
die stem werd toen gehoord.

Die riep jou uit de aarde,
die God moest jij verstaan.
'De God van de vermoorden'
luidt vanaf nu zijn naam
tot hun massagraven
is Hij ingegaan.

Wie Hij? Een god-partijdig,
die mensen opstaan doet
tegen hun eeuwigdurend
onduldbaar slavenlot.
Die mensenmoorders neerhaalt
van hun troon. Die God.

Die aan de kant der armen,
in hun bloedige strijd,
in hun verweer wanhopig,
God tegen god zal zijn --
bij gekruisigde slaven
zal Hij te vinden zijn.

'God is Hij': Elia.
Zijn naam klinkt in jouw naam.
                     
(Huub Oosterhuis: Nieuw bijbels liedboek, 103-104)

 

 

------