19 februari 2005 : 7° zondag:
Uw zonden worden u vergeven (Marcus 2, 1-12)
Marcel Braekers
Intredelied 6: Psalm 103:
“Hoe is uw naam, waar zijt gij te vinden"
Inleiding
U zult het
misschien niet geloven en toch is het de waarheid: ook al
sta ik hier 30 jaar te preken, toch krijg ik op geregelde
tijden een terugkerende angstdroom in allerlei varianten die
erop neer komt dat ik moet voorgaan en preken en dat ik niets
heb voorbereid. Deze week was het weer zover. Ik droomde dat
ik neuriënd door het huis wandelde, maar mij plots realiseerde
dat de eucharistieviering zou beginnen. Jullie waren daar
reeds allemaal een half uur te vroeg – wat er weer eens op
wijst dat dromen bedrog zijn. Arnout begon orgel te spelen
en ik stond als verlamd voor de microfoon. Ik wist dat het
over het evangelie van de lamme moest gaan die men door het
dak voor Jezus voeten neerliet, want ik had de tekst de dag
ervoor gelezen. Net als de lamme stond ik daar verlamd. Het
enige dat ik kon zeggen was: en zie dat ze nu eens aan de
verkeerde kant van het lokaal een gat in het plafond hadden
gemaakt. Toen werd ik wakker.
Plots was er een gelijkenis
tussen de lamme die hulpeloos in de ronde keek hopend op begrip
en ikzelf die als verlamd daar stond met de mond vol tanden.
Was die lamme fysiek gehandicapt of was hij ook ‘verlamd’?
De evangelist Marcus lijkt op twee paarden te wedden. De man
was fysiek gehandicapt en geestelijk was hij verlamd. Iets
drukte hem dat in verband met zonden wordt gebracht en waarvoor
hij zich in laatste instantie tot Jezus wendde. Vandaar dat
het eerste wat Jezus zegt een toezegging is: “God vergeeft
je, er is voor jou een nieuwe toekomst.” Is het een gebaar
van Jezus zelf die in naam van God vergeeft of bedoelt de
uitspraak een toezegging vanwege God? Daarover wordt getwist
door de interpretatoren, want volgens de een is Hij een Godmens
die zonden kan vergeven, volgens een ander spreekt Hij enkel
namens God. Over dit gegeven ‘zonde’, ‘vergeving’ en hoe verlammend
zonde kan zijn wilde ik in deze woorddienst spreken, want
misschien wordt in de Bijbel niet helemaal hetzelfde bedoeld
als wij tegenwoordig onder het woord verstaan.
Lied 416 : “Wat ik gewild
heb, wat ik gedaan heb, wat mij gedaan werd”
Gebed
Om al die mensen
Die geen naam mogen hebben,
Die verkild en versteend zijn,
De levende doden onder ons,
Zoeken wij uw aangezicht.
Wij, geroepen en gekend
Met een nieuwe naam.
Om al wat ademt,
Maar zucht en schreit
Onder eigen verlamming
Of lamlendigheid van ons,
Zoeken wij uw aangezicht.
Wij, geroepen om op te staan.
Om heel uw schepping,
Doelwit van macht, van gewin,
En toch in zich
Het zaad van uw grote zomer,
Zoeken wij uw aangezicht,
Wij die leven van uw liefde. (S. de Vries)
Inleiding op de lezing
Het eerste
hoofdstuk van het Marcus-evangelie klinkt erg optimistisch.
Jezus treedt op als een man die doordrongen is van goddelijke
energie. Hij spreekt een nieuwe, krachtige taal; hij geneest
zieken en doorbreekt de macht van kwalijke geesten. Maar al
vlug krijgt de tekst een conflictueus karakter. Vandaag horen
we een eerste van vijf conflictverhalen waarin Jezus botst
met de religieuze leiders. Vandaag gaat de botsing over vergeving,
in het verhaal daarop over het maaltijd houden met tollenaars
en zondaars, vervolgens over het onderhouden van de vasten
en tenslotte over de zondagsrust (de sabbat). Via de botsingen
laat Marcus aanvoelen welke nieuwe, originele weg Jezus begint
te gaan. Daarbij is er iets merkwaardigs aan deze tekst (van
2.1 tot 3.7): men heeft de indruk dat hij een eigen bestaan
heeft geleid voor Marcus zijn tekst schreef, en door Marcus
werd ingelast. Het zou dan om een van de oudste getuigenissen
over Jezus kunnen gaan.
Lezing uit het evangelie van Marcus 2, 1-12.
Lied 26: “Hij die de blinden weer liet zien”
Homilie
Wat is gemakkelijker:
zeggen dat je zonden vergeven zijn of iemand genezen van zijn
verlamming? Wij zouden zeker zeggen: zonden vergeven, want
dat is iets spiritueels waarin God kan tussenkomen terwijl
het materiële gebonden is aan aardse wetmatigheden. Maar voor
de tijdgenoten van Jezus was zonden vergeven moeilijker. Genezers
en wonderdoeners waren er in overvloed. Maar zonden vergeven
kon geen mens, alleen God kwam het toe. Zelfs de hogepriester
kon hoogstens iemand opnieuw waardig achten om in de tempel
te komen. En het doopsel van Johannes was een doopsel van
bekering, niet van zondevergeving. Iemand zijn zonden vergeven
is hem een nieuwe toekomst geven, herscheppen, en dat kwam
alleen aan God toe. Waarom vond Jezus het nodig een heel andere
houding aan te nemen waardoor Hij zich bewust de woede van
de religieuze leiders op de hals haalde?
Om dit te verduidelijken
moet ik eerst een zijsprong maken en iets meer zeggen over
zonde. Ik heb de indruk dat in de Bijbel met het woord niet
helemaal hetzelfde wordt bedoeld als tegenwoordig. Voor ons
is zonde iets subjectief: een persoonlijke fout of een gevoel.
Vandaar dat zonde en schuld, zondebesef en schuldbesef nauw
met elkaar zijn verweven. Dat is niet zo in de Bijbel. Zonde
is meer een objectief gegeven verbonden met de Wet waarbij
de mens zelfs niet helemaal verantwoordelijk is, want kwaad
gebeurt omdat een kwaadaardige macht werkzaam is in de wereld
(de satan). Het kwaad behoorde eerder tot de levensstructuur
(de ontologische structuur) dan dat het een ethisch gegeven
was. Niet het verpletterende gevoel stond op de voorgrond
(hoewel men dat ook kende), maar de breuk die tussen God en
de mens plaats heeft en zo ook de breuk tussen de mens en
de gemeenschap. Zonde of geestelijke isolatie en fysieke onmacht
waren met elkaar verbonden. De Bijbelse schrijvers konden
zich niet voorstellen dat het fysische en geestelijke los
van elkaar functioneerden. Zo lees je in psalm 103:
Prijs
de Heer mijn ziel, vergeet niet één van zijn weldaden.
Hij vergeeft u alle schuld, hij geneest al uw kwalen.
Hij red uw leven van het graf.(v.3)
Wat Jezus deed was in de
ogen van de bewakers van het geloof Godlasterlijk. Vergeving
is herscheppen, iets heel nieuw tot stand brengen. Alleen
God was in staat om zonden te vergeven. Zelfs de verwachte
Messias zou dit niet kunnen. Daarom bestond de grote Verzoendag,
Yom Kippour. Alsof een jaarlijks bovenpersoonlijke ritueel
nodig was om de oude orde te herstellen. Uit zichzelf kon
de mens geen heelheid verwerven. Het moest hem gegeven worden
door de gans Andere, die slechts via een ritueel kon tussenkomen.
Maar die verzoendag veronderstelde dat daarnaast iedereen
zich met iedereen verzoende. Het gebaar van Jezus was dus
ongehoord. Aan een mens die lichamelijk en geestelijk in de
puree zat, belooft Hij Gods genade. Er staat ‘uw zonden worden
u vergeven’, vermoedelijk is het een passivum divinum en betekent
het ‘God zal je vergeven’.
Tot hier het verhaal van
de fysiek en geestelijk verlamde. Denkend vanuit onze tijd
blijf ik met enkele bedenkingen zitten:
- We komen uit een periode
dat zonde en schuld dagelijkse kost waren. Vergote formuleerde
het ooit als volgt: “Alles was verboden en wat niet verboden
was, was verplicht.” We hebben een periode van eeuwen achter
de rug waarin de mens werd voorgesteld als een grote mislukkeling,
die enkel door Gods genade, ons bemiddeld via de kerk, kon
gered worden. Terecht hebben mensen deze verknechtende en
vernederende mentaliteit afgeworpen en kwam er weer ruimte
om van de aardse schoonheid en liefde te genieten. Ook hebben
we geleerd om wat we elkaar aandoen aan elkaar te vergeven
en daar niet mee naar God te gaan.
Maar naar mijn gevoel we
hebben ook iets verloren. We hebben schuld en zonde verengd
tot puntjes die je kan optellen, tot heel concrete feiten
waarin we faalden. Maar dat is slechts een afgeleide vorm
van schuld en zonde, daaraan gaat iets vooraf dat fundamenteler
is. Neem het voorbeeld van twee partners of vrienden: wellicht
zul je elkaar geregeld kwetsen of ongewild pijn doen, of doe
je gewoon de ander tekort. Je kan daar een optelling van maken.
Maar dat is slechts mogelijk omdat wij slechts zijn wie we
zijn en we deze onoverkomelijke beperktheid zijn die ervoor
zorgt dat we elkaar tekort doen. Moeten er daarom niet momenten
zijn dat je bij elkaar bent en kunt verwoorden en om vergeving
vragen, niet om iets maar om alles wat je maar bent. Zoals
partners bij speciale gelegenheden elkaar ook kunnen danken
omdat die ander daar altijd is.
Misschien
is het nodig om soms zo ook voor God te staan: “Al het beschamende
neem het van mij en dat ik dit was en geen ander” dicht Oosterhuis
zo mooi. Wij hebben geen Yom Kippour maar Aswoensdag en de
Paasnacht waarbij we op rituele wijze voor God gaan staan
en Hem vragen ons te nemen zoals we zijn en met ons toekomst
te maken, want de uiteindelijke heelheid is iets dat ons moet
geschonken worden.
- En een tweede korte bedenking:
de Bijbel maakt geen onderscheid tussen fysisch en geestelijk
in de knoei zitten. Psychische en geestelijke schuld hebben
ook altijd een fysische weerslag. Zou het kunnen dat de mens
van vandaag, die zoveel schuldgevoel en echte schuld verdringt,
meer dan hij zelf beseft daardoor fysisch lijdt. Zouden een
aantal lichamelijke klachten daarom niet een signaal kunnen
zijn dat er geestelijk iets met ons schort en we met andere
ogen en oren moeten kijken en luisteren naar onszelf. Het
verhaal van de lamme geeft zo ook aan ons vele doorkijkjes.
Tijdens groot dankgebed zingen
we lied 192: “Alles wacht op U vol hoop”
Na de communie: lied 191:
“Ik zal er zijn”
|