------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




8 januari 2006 : 1e Zondag door het jaar

Het kan de berg niet schelen langs welke kant je hem beklimt

Els Trekker

Inleiding

Openbaring … Ik ben een banneling - Maar als ’s ochtends de zon een wasem van vrieslicht door de bomen ademt is het alsof een deur op een kier wordt gezet en mij een boodschap bereikt uit mijn echte moederland (naar Tove Meyer)

Lied 307 - Nu daagt het in het oosten, het licht schijnt overal

Om wat inspiratie op te doen voor deze viering was ik gaan kijken op de site ‘Preek van de week’. Bij het thema van deze zondag – de Openbaring – vond ik twee teksten van Bernard De Clercq, een confrater van Marcel. De Clercq schrijft: “Sinds vele eeuwen - nog vóór Kerstmis werd gevierd - heet het Driekoningenfeest in de liturgie het feest van de 'openbaring des Heren'. Want daar is het de evangelist om te doen: dat God zich in Jezus niet alleen aan de joden heeft geopenbaard, maar aan alle volkeren en culturen over de hele wereld, en dat er wijzen zijn geweest die dit onmiddellijk hebben herkend. Ze hebben Jezus als koning gehuldigd. … De openbaring van de menslievende God die als mens bij de mensen is komen wonen kan niet in theologische definities en vastgeschroefde religieuze praktijken van christenen opgesloten worden. Christenen kunnen er geen exclusief beslag op leggen. Ze is 'gemeengoed', aan alle mensen gegeven, toegankelijk en verstaanbaar voor alle mensen en in alle talen en culturen.”
Iedere keer opnieuw, opvallend iedere keer opnieuw, blijven mijn gedachten haken aan uitspraken over de universele betekenis van de christelijke boodschap. Als de christelijke boodschap een boodschap is voor alle mensen, hebben andere religies dan ook dergelijke mondiale boodschappen? En vertellen die andere dingen, zijn er dingen gemeenschappelijk of helemaal hetzelfde? En hoe werkt die ‘goddelijke kracht’ dan in de individuele mens in al die religies en, wat doet de mens zelf actief daarin? Bestaat er een universeel godsconcept of moeten we in de loopgraven van onze eigen religie blijven zitten? Zoekt het goddelijke mij of zoek ik het goddelijke? Ik zou n.a.v. de lezing over ‘De Openbaring’ een aantal dingen daarover willen vertellen.

Gebed ‘Zullen wij, God, ook nu nog ophoren?’

Lezing Matteüs 2, 1-16

k lees graag teksten en boeken over comparatieve menswetenschappen. Ik ben echt niet verstandig genoeg om het allemaal te verstaan en het allemaal te onthouden. Maar ik blijf zo’n dingen lezen en terwijl ik dat doe, zit ik op een spannend niveau van ervaring en van diepe verwachting. Alle pogingen om tegenstellingen een logische plaats te geven of om ieder individu of iedere cultuur zijn eigen waarheid te gunnen, vind ik altijd heel boeiend. Alle mensen zijn in staat om hun eigen zaligheid te vinden, er is voor niemand een bijzondere openbaring. Ooit is die belangstelling voor dat soort onderwerpen begonnen met een boek over mythen uit de hele wereld: “Mythen en bewustzijn. De kracht van de mythologische verbeelding”. De schrijver – Joseph Campbell, een Amerikaans antropoloog – zocht zijn leven lang naar het gemeenschappelijke van thema’s in wereldmythen. Zijn leidraad daarbij was ‘de voortdurende behoefte van de menselijke psyche aan een middelpunt, in de zin van diepe grondslagen’. Als ik iets over integratie van verschillen lees, doe ik dat absoluut niet passief. Het werkt bij mij zoals bij het lezen van poëzie: bij de titel of bij de eerste lezing, voel je een soort ‘magische’ kern, een kern met een verborgen aantrekkingskracht, die vragen oproept en die vragen tegelijk al beantwoordt. Je staat als het ware aan een onrustige bron, zoals Rutger Kopland zegt, waar iets opborrelt van onder de aarde, van diep uit jezelf en je weet dat je samen met de dichter straks bij een antwoord zal komen. Ik kan het ook vergelijken met wat ik nu sinds een paar maanden op de academie ervaar. Ik volg daar de middelbare graad beeldende kunsten. We zijn volop bezig met de technieken van waarnemingstekenen en als er gevraagd wordt om één of ander object te tekenen of zoals die keer toen we een zelfportret moesten maken, zit er in ieder van ons een merkwaardige spanning. Want wat je daar op papier moet zetten, moet het samenvallen zijn van een object en van wat jij tekent. Je bent niet louter technisch bezig en je wacht niet af, neen, je voelt en verwacht dat wat in dat object zit ook vanuit jezelf gaat komen. Eigenlijk is wat je verwacht al binnen in jezelf aanwezig, je moet er alleen voor zorgen dat het naar buiten kan komen. Het is niet alleen een rationeel gebeuren, tenslotte moet je de regels van het tekenen proberen te volgen of als je leest de logica van de schrijver. Het is vooral een intens gevoelsmatige activiteit. Je voelt dat er een moment van voldoening of harmonie gaat komen en je voelt ook of je goed bezig bent. Het verlangen naar verbinding stuurt je er naar toe.
Is het onbescheiden als ik die momenten van lectuur of van tekenen kleine eenheidservaringen noem? Een eenheid met mijn eigen kleine goddelijkheid die voortkomt vanuit mijn diepste verlangen naar religiositeit. Want tenslotte betekent religie ‘het zoeken naar betekenisvolle verbindingen’. En eigenlijk ben ik op die manier op zoek naar de kern van het Zijn.
Die laatste verwoording – mijn diepste verlangen naar de kern van het Zijn en religie - heb ik overgenomen uit een boek dat ik een aantal maanden geleden heb gelezen van Ulrich Libbrecht ‘Is God dood?’. Libbrecht is een autoriteit in de oosterse en comparatieve filosofie. Nogmaals: ik kan zo’n boek alleen maar verstaan vanuit een lekenpositie in die materie, maar ik kan het wel lezen en beleven vanuit mijn levenservaring en verlangen naar harmonie en eenheid. In het boek vind ik mogelijke antwoorden op de twee vragen die ik aan het begin van deze tekst formuleerde.

“De geur van de roos verandert niet als je haar naam verandert’ (Shakespeare): de geur symboliseert de dieptestructuur van alle religies, die alleen ervaarbaar is, maar niet kenbaar; de naam is de manier waarop wij de roos bespreekbaar maken en die verschilt van taal tot taal. De geur is de dieptestructuur, de naam de oppervlaktestructuur. Mystiek is de kern van elke religie, maar religie is de gestalte die de mystieke ervaring aanneemt binnen de context van een bepaalde cultuur. Religie is in haar oppervlaktestructuur altijd ‘taal’. Dat betekent dat ze haar relatie tot het Mysterie ook uitdrukt in symbolen, die onze mystieke ervaring benoemen en ‘ver-beelden’. Die ‘beelden’ die in oorsprong metaforen zijn, dienen als substituten, als ‘namen’ voor het onzegbare. God is voor de mystiek een leegte, een N-iets, voor de alledaagse religieuze praxis is hij een vader, een koning, een rechter … God is slechts een naam voor het Mysterie: dat Mysterie is in alle religies hetzelfde, alleen de naam is verschillend. Dat God zichzelf bekendmaakt in de openbaring is een lokaal gegeven dat berust op geloof, maar niet behoort tot de dieptestructuur van de religie. Want alle openbaringen zijn verschillend. Christenen moeten zich goed realiseren dat het noemen van God als persoon niets zegt over God zelf, maar het ‘Gods-beeld’. God is fundamenteel onkenbaar en dus voor ons verstand een N-iets, een Leegte.”

“Het geloof in het bestaan van een bestaansmysterie of het Mysterie is een keuze. Het alternatief is dat ander postulaat, namelijk dat de wereld totaal intelligibel is. Zodra ik aanneem dat de wereld niet intelligibel is tot in zijn diepste diepte, neem ik ook aan dat er een mysterium mundi bestaat. Al kan ik dat laatste niet bewijzen, toch beantwoordt het aan mijn eigen psychische nood. Het geloof in het bestaan van het Mysterie geeft mij psychologisch het meeste voldoening.”
“Mijn relatie tot het Mysterie is bepaald door mijn eigen subjectiviteit, die geen kennis heeft van het object, maar die dat object (subjectief) kan ervaren. Dat objectieve wordt beschouwd als het Absolute. Het blijft voor altijd de verborgen God of de Leegte. Daardoor heeft het het blijvende karakter van het Andere, het Niet-ik. Dat Andere kan ik niet in zijn totaliteit ervaren, ik kan het alleen ervaren in zijn schepping, dat is in ‘het andere’ van de natuur en in ‘de andere’, de medemens. Ik kan het Andere ervaren, omdat ik zelf deel ben van het Mysterie, ik draag het Mysterie in mij.”
Als De Clercq het heeft over een universele boodschap dan betekent dat vandaag voor mij: zoeken naar wat deskundigen in hun vergelijkingen van religies daarover zeggen, vaststellen dat de ene religie de nadruk legt op één aspect van het Mysterie en een andere op iets anders, waardoor ze elkaar misschien verhelderen. Zoeken naar de betekenis van de lezing over de Openbaring maakt me vooral sterker, omdat ik weet dat anderen misschien dezelfde verlangens kennen en naar een taal zoeken in een poging een ervaring met het Mysterie of het goddelijke uit te drukken. Want blijkbaar kan het de berg niet schelen langs welke kant je hem beklimt …

Lied 651 ‘Gij met uw onverwacht woord’

Eindtekst

Zoek je me? Ik zit naast je.
Mijn schouder raakt de jouwe.
Je zal me niet vinden in een stoepa (boeddhistisch heiligdom), niet in een Indisch heilig schrijn,
Niet in een synagoge of in een kathedraal:
Niet in een mis, niet in het weven van mijn benen rond mijn nek,
Niet in alleen maar groenten eten.
Als je me echt zoekt, zie je me onmiddellijk –
Dan vind je me in het nietigste huis van de tijd.
Kabir (Indisch mysticus en filosoof) zegt: Leerling, zeg me, wat is God,
Hij is de adem binnen in de adem.

 

------